DE LANGE ARM VAN DEN FISCUS
EN DE BOERENLEENBANKEN.
DE RAIFFEISEN-BODE.
53
uur leek ons Goes. Op Zuid-Beveland zijn meer Boeren
leenbanken gevestigd dan op Walcheren, en Goes is uit
Zeeuwsch-Vlaanderen en de Noordelijke eilanden onge
veer even gemakkelijk te bereiken als Middelburg. Boven
dien kunnen ook de Boerenleenbanken in het Westen van
Noord-Brabant van een spreekuur te Goes profiteeren.
Wij vestigen hier nog even de aandacht op een abuis in
de desbetreffende circulaire aan de Banken in Zeeland
en Westelijk Noord-Brabant hierin is gezegd, dat het
spreekuur duurt tot drie uur des namiddags. Dit moet zijn
tot twee uur.
„Alle goede dingen gaan in drieën". Na Friesland en
Zeeland meenden wij ook Noordelijk Noord-Holland met
een spreekuur te moeten bedenken. Voor sommige streken
van dit gebied is in verband met de tegenwoordige om
standigheden een gemakkelijker contact met het Juridisch
Bureau gewenscht. Vandaar dat wij ook een maandelijksch
spreekuur te Alkmaar instellen.
Wij stellen ons voor om, te beginnen met dit nummer,
elke maand in de Raiffeisen-Bode (onder Mededeelingen)
de tijden en plaatsen der verschillende spreekuren van de
loopende en de volgende maand te publiceeren, met ver
melding van den naam van hem, die het spreekuur zal
waarnemen.
De fiscus heeft een lange arm. Art. 7 van de z.g. Invor-
deringswet geeft hem de bevoegdheid om bepaalde schul
denaren van den belastingplichtige en „houders en schul
denaren van penningen, aan den belastingplichtige toe
komende", aan te spreken tot betaling van de directe
belastingen van dien belastingplichtige. Als meneer X dus
in gebreke blijft met betaling van zijn personeele belasting,
kan de fiscus b.v. aankloppen bij den huurder van X en
van dezen eischen, dat hij die belasting betaalt (tot het
beloop der verschuldigde huur; de huurder mag het be
taalde natuurlijk van de huur aftrekken).
Een enkele maal strekt de fiscus op grond van gemeld
art. 7 zijn arm ook wel eens uit naar een Boerenleenbank.
Wij hebben, dit schrijvende, een voorbeeld hiervan voor
ons liggen, een papier, getiteld „Vordering", en gericht aan
de Coöp. Boerenleenbank te„In uw hoedanigheid
aldus lezen wij in dit document, „van houder van pen
ningen is U volgens art. 7 der Wet van 22 Mei 1845 (Staats
blad no. 22) verplicht, op mijne vordering, voor rekening
van den belastingschuldige, voor zoover de penningen, onder
U berustende of door U verschuldigd, strekken, laatstge
noemde som de eerder in het document genoemde
belastingschuld) te betalen. Indien U in gebreke mocht
blijven aan mijne vordering te voldoen, geeft de Wet mij
de bevoegdheid U bij executoriaal beslag te vervolgen,
terwijl zij tevens bepaalt, dat de kosten van vervolging in
dat geval voor Uwe rekening komen, zonder dat U te dier
zake eenig verhaal op den belastingschuldige zeiven kan
uitoefenen. De Ontvangerenz.
Wie zou, nadat zulk een indrukwekkende „vordering"
hem door eenen deurwaarder is beteekend geworden, zich
niet naar den Ontvanger spoeden om te betalen? Wie vraagt
zich nog af, of hij werkelijk wel „houder van penningen"
in den zin van art. 7 der Wet van 22 Mei 1845 (Staats
blad no. 22) is, wanneer de Ontvanger dit als vanzelf
sprekend aanneemt? Wie gunt zich den tijd tot koel en
critisch overleg, wanneer executoriaal beslag en kosten van
vervolging hem toegrijnzen?
Het Bestuur der betrokken Boerenleenbank lichtte dan
ook fluks de kas, ten behoeve van den Staat. Het meende
gereedelijk hiertoe verplicht te zijn, omdat de belasting
schuldige, aan wien de Bank de „vordering" te danken had,
een loopende rekening (crediethypotheek) bij haar had,
en omdat hij tot meerdere zekerheid voor de voldoening
aan zijn verplichtingen aan de Bank had gecedeerd de huur
penningen, welke het verbondene opbracht.
Een tijdje later kwam het meergenoemde document
terecht bij de Centrale Bank. Aan het juridisch bureau
aldaar komt men minder gauw onder den indruk van vor
deringen, bedreigingen met beslag, enz.. Het critisch oog
van den jurist, die het papier te lezen kreeg, werd dus niet
door vrees beneveld. Met koelbloedigheid nam hij van de
zoo ontzagwekkende inhoud ervan kennis. En na het
vragen van eenige inlichtingen kwam hij met even groote
koelbloedigheid tot de conclusiedat de Boerenleenbank
niet houder van penningen van den belastingschuldig? was
geweest, niet had behoeven te betalen, en de vordering des
ontvangers zonder meer naast zich neer had kunnen leggen!
Immers noch het feit, dat de belastingschuldige een
crediet bij de Boerenleenbank genoot, noch 't feit, dat hij de
huurpenningen aan haar had gecedeerd, maakte de Boeren
leenbank tot „houder van penningen" van den belasting
schuldige. De huurpenningen, welke aan de Bank waren
gecedeerd, waren geen penningen van den belastingschul
dige. Door de cessie waren zij eigendom van de Bank ge
worden. En wat het crediet betreft, een Bank, die een crediet
heeft verleend, wordt daarmee nog niet tot houder van
penningen van den belastingschuldige; zij wordt niets aan
hem schuldig; wanneer er een crediet van 2.000,is, dat
1.500,debet staat, kan men niet zeggen: nu is de Bank
nog 500,aan den credietnemer schuldig; of nu houdt
de Bank nog 500,—, aan den belastingschuldige toe
komend. Integendeel; de credietnemer heeft een schuld aan
de Bank, en hij heeft penningen van de Bank onder zich.
De betrokken Boerenleenbank heeft den Ontvanger dus
zonder noodzaak een greep in haar kas laten doen. Dit is
zonder twijfel prettig voor den altijd in geldzorgen zittenden
fiscus, maar als het Bestuur der Boerenleenbank het ge
weten had, had het zijn altruïstische gevoelens waarschijn
lijk toch wel in toom gehouden. Gelijk ook andere besturen
wel zullen doen, nu zij uit bovenstaande instructieve historie
hebben kunnen leeren, dat een critische houding tegenover
den fiscus soms geen kwaad kan.
De lezer, die ons tot zoover heeft gevolgd, zal wellicht
opmerken: Nu weet ik wel, dat de Boerenleenbank in zulk
een geval niet behoeft uit te betalen, maar ik weet nog
niet, in welke gevallen (als zij er zijn) de Boerenleenbank
wel moet uitbetalen? Moet zij aan een vordering als boven
bedoeld voldoen, wanneer de belastingschuldige een credit
saldo in loopende rekening bij haar heeft staan, of wanneer
hij spaargeld op de Spaarbank heeft?
Om deze vraag te beantwoorden, moeten wij art. 7 van de
Invorderingswet iets nauwkeuriger bekijken.
Er staat „Huurders, pachters of bruikers, ontvangers,
rentmeesters, zaakwaarnemers, notarissen, griffiers, deur
waarders, ondernemers van openbare verkoopingen, cura
tors in boedels van gefailleerden of van in staat van kenne-