DE RAIFFEISEN-BODE 29 van bepaalde fondsen te verwachten waren. Remisiers wer den er op uitgezonden. DE „DESKUNDIGHEID". Bij dit alles werd op den voorgrond gesteld, hoe des kundig de leiding van de onderneming was, over hoeveel voortreffelijke relaties in commercieele en financieele krin gen en over hoeveel ervaring zij beschikte, hoe goed inge licht zij als insider was en hoezeer zij al deze kwaliteiten slechts wenschte te gebruiken in het waarachtige belang van het publiek, kortom hoe buitengewoon betrouwbaar de leiding was en hoezeer het aanbeveling verdiende, juist met haar in contact te treden. En dit alles, hoewel noch van der Meulen, noch Bertling, noch een hunner medeplichtigen lid was van de Vereeniging voor den Effectenhandel en de relaties met commercieele en financieele kringen, waarvan met ophef gewag werd gemaakt, alleen hierin bestonden, dat ieder behoorlijk koopman, die een der leiders van de onder neming op bezoek kreeg, onmiddellijk al zijn werk in den steek liet, alleen maar, om hen op straat te gooien. DE SLACHTOFFERS. Wat niet wegneemt, dat de zaak succes had. Een zeer groot aantal particulieren, ambtenaren, medici, geestelijken, hoogleeraren enz., maar ook ervaren kooplieden, konden de ver leidelijke aanbiedingen niet weerstaan en stortten bij de z.g.n. firma van der Meulen de bedragen, welke voor aan koop van de fondsen werden verlangd. Vraagt men, hoe het mogelijk is, dat zelfs personen, die geleerd hebben, in financieele aangelegenheden groote voor zichtigheid te betrachten, er toe komen, zonder eenig voor afgaand onderzoek, belangrijke bedragen in handen te stel len van een Hochstapier en avonturier als Bertling was, dan luidt ter hunne verontschuldiging het antwoord, dat zij inderdaad met ware virtuositeit zijn be werkt. Aan den anderen kant leert echter dit faillissement weer eens opnieuw, dat een deel van het publiek altijd een zekere behoefte schijnt te hebben, niet alleen om te specu- leeren, maar vooral ook, om dit heimelijk te doen, dat wil zeggen, buiten de normale bank- of effectenrelatie om. Aan deze behoefte komt de bucket-shop tegemoet. HOE ZE HET DEDEN. Voor den houder van zulk een bucket-shop gaat het er om, de koop- en verkooporders, welke hij binnenkrijgt, niet uit te voeren. Hij adviseert het publiek te k o o p e n, d.w.z. a la hausse te speculeeren en speculeertzelfalabaisse. Dat is zijn winst kans .Zou hij de orders uitvoeren, dan zou hij alleen een provisie kunnen verdienen en daar is het hem niet om te doen. Hij stelt dus voor de relatie met zijn cliënten alge- meene voorwaarden op, welke niet of slechts zeer weinig afwijken van de ook elders geldende, maar die natuurlijk voor een geheel ander doel geschreven zijn. Met een beroep op deze voorwaarden meent hij dan aan het werk te kunnen gaan. Het kantoor van zulk een bucket-shop-houder bestaat eigenlijk alleen uit een rekeningcourantboek, waarin de cliënten worden gecrediteerd en gedebiteerd, resp. voor de door hen gestorte prolongatiebedragen en voor de aankoop prijzen der opgegeven fondsen. Aan den debetkant worden natuurlijk ook provisie en debetrente berekend, hoewel er in werkelijkheid niets gebeurt. Dan worden er, als de beurs daalt, saldi verrekend, d.w.z. de bucket-shop-houder pikt de 20 welke bij hem gestort zijn, geheel of ten deele in. Bij een stijgende beurs wordt de zaak moeilijker. De klanten moeten worden bewerkt zulks onder voorspiege ling van steeds grootere winsten om verder te specu- 0 Gok-kantoor, leeren, in afwachting van de krach, welke de bucket-shop- houder verwacht. Wordt een cliënt al te ongeduldig, dan wordt er van tijd tot tijd wat betaald, maar een dergelijke betaling wordt dan ook voor reclame van de zaak sterk uitgebuit. De grondstelling bij dat alles luidt volgens den bucket-shop-houder aldus Op den duur moet iedere speculant verliezen. Ik heb dus twee dingen noodig. Een groote hoeveelheid klanten en een langen adem. Heb ik deze beide, dan moet ik ten lange leste belangrijke kapitalen kunnen verdienen. Heeft de bucket-shop-houder den langen adem niet, dan pleegt de zaak te springen. En daar hij gewoonlijk geen kapitaal bezit, komt dit springen vooral bij een oploopende beurs nogal eens voor. Dit alles is ook hier geschied. Bertling bezat, naar ik meen te mogen aannemen, hoewel hij in Duitschland ge failleerd was en belangrijke schulden had, geen sou. Met zekerheid is dit echter uit de boeken niet vast te stellen, daar de boekhouding onvolledig is. Zeer veel doet het er trouwens niet toe, daar het geld, zelfs indien het er ge weest zou zijn, op het beslissende oogenblik toch niet op tafel zou zijn gekomen. Middelen daartoe wist Bertling wer kelijk wel te vinden. AUTO'S, JUWEELEN EN PELSEN. Hij behoorde n.1. tot die menschen, wien men niet verwijten kan, dat zij zich zelf tekortdoen. Hij leefde met zijn echtgenoote in Neder land niet als een vorst, maar als een houder van een bucket- shop. Zoo hield hij er b.v. drie prachtige auto's op na, schafte zich met zijn echtgenoote kostbare juweelen en pelsen aan en maakte over het alge meen groote sier. Dit alles in het belang van de zaak! Een bankier behoort immers vertrouwen te wekken en dat doet hij door zijn wel stand ten toon te spreiden. Als dus de 20 welke de credi teuren hebben gestort, voor dit alles zijn gebruikt, dan heb ben zij slechts in hun eigen belang geofferd. Alles natuur lijk in den gedachtengang van een man als Bertling. Aangezien het brengen van dit offer onherroepelijk be hoort te zijn, moet er nu ook nog voor gezorgd worden, dat alle kostbaarheden, welke voor het geld van crediteuren worden gekocht, later niet weer tot verhaal van crediteuren kunnen strekken. SANGA, HET ROOVERSHOL. En daarom namen dan ook de „heer" Bertling en zijn echt genoote een leege naamlooze vennootschap over, de N.V. Bouw- en Exploitatiemaatschappij „San- g ate wier name allerlei actief werd over geschreven en op welker rekening be- langrijke bedragen zond er eenige tegen prestatie werden overgeheveld. Zoo werden de a u t o s ten name van de „Sanga" gesteld en werd het goudgeld, dat de „heer" en, mevrouw" Bertling voor alle eventualiteiten oppotten, in een safe ten name van de .Sanga" gestopt. De „Sanga" bleek verder tijdens het faillissement in het bezit te zijn van tafel- en 1 inengocd, servie zen, en zilveren tafe .ouverts, schilde- r ij e n, snuisterijen, poëzie- en fotoalbums en van een reeks andere voorwerpen, waaronder enkele van zeer kieschen aard. Het gaat boven het verstand van den curator, uit te maken, wat een bouwmaatschappij met al zoodanige goe deren eigenlijk moet aanvangen. Hij heeft zich dan ook ver oorloofd een en ander in beslag te nemen en voor alle zekerheid mede het faillissement van de N.V. „Sang a" aan te vragen. Hierdoor kon het genoemde, waaronder gouden muntstukken ter waarde van ongeveer

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1936 | | pagina 5