VRAAG EN ANTWOORD.
8o
DE RATFFETSEN-BODE.
vraagt van verplichtingen, volgens haar voortvloeiende uit
een tusschen eischeres en het voorloonig bestuur van dat
waterschao tot stand gekomen geldleening
overwegende dat dan ook eventueele verplichtingen van
Herfte gegrond in andere rechtsfeiten dan genoemde geld-
leening, in dit geding buiten beschouwing moeten blijven
overwegende dat de leening tusschen partijen vaststaat
overwegende dat partijen het er voorts over eens ziin dat
tot de uitvoering der werken waarvoor de leening diende
en tot het sluiten der leening, door Gedenuteerde Staten van
Overijssel geen opdracht aan het voorloopig bestuur van
Herfte is gegeven
overwegende dat eischeres heeft betoogd, dat een derge
lijke oodraeht niet noodig was, daar art. 98 van het regie
ment voor Herfte niet zou beoogen de bevoegdheid van het
voorloonig bestuur te beperken tot het geval dat Gedenu
teerde Staten de daar vermelde ondracht geven, doch slechts
zou bedoelen aan Gedeputeerde Staten tegenover het voor
loonig bestuur een hevoerfdheïd toe te kennen die aan dat
college tegenover fdefinitiefl bestuur niet toekwam
overwegende dat de rechthank deze oovatting niet kan
deel en. waar de bevoegdheid van een voorloonig water-
schansbestuur tot het treffen van de meest ingriioendo maat
regelen niet kan worden aangenomen zonder ondubbel
zinnige desbetreffende hena'ingen, terwiil uit het verband
van de artt. 7 van het Grondreglement, 98. 99, 100 en 101
van het reglement voor Herfte, haars inziens, integendeel
duidelijk bliikt dat het voorloopig bestuur tot de uitvoering
der in art. 98 bedoelde werken en het daarvoor sluiten van
leeningen, in tegenstelling met het definitief bestuur niet
bevoegd is, zonder de in art. 98 vermelde opdracht van
Gedeputeerde Staten van Overijssel
overwegende dat het feit dat vóór 1927 Gedenuteerde
Staten de bedoelde oodraeht slechts konden geven ten aan
zien van voorbereidingswerken, op het vorenstaande van
geenerlei invloed is
overwegende dat eischeres voorts heeft betoogd, dat, nu
Gedenuteerde Staten de leeningsbesluiten van het voor
loopig bestuur hebben goedgekeurd, de in genoemd artikel
98 bedoelde oodraeht, geacht moet worden te ziin verstrekt:
overwegende dienaangaande dat meergenoemd art. 98
gewaagt van een aan de uitvoering der daargenoemde wer
ken voorafgaande opdracht daartoe, van Gedeputeerde
Staten en van een opdracht van dat college om voor de
werken leeningen te sluiten, en een goedkeuring van een
besluit van het voorloopig bestuur tot het aangaan van een
leening voor, zonder opdracht van Gedeputeerde Staten
begonnen en reeds vergevorderde werken als bedoeld in
genoemd art. 98, naar het inzicht der rechtbank dan ook niet
in de plaats van dergelijke oodrachten kan treden, al kan
uit d<e goedkeuring en latere houding de bedoeling van het
goedkeurend college worden afgeleid om achteraf, teneinde
uit de imoasse te geraken, de ingelanden van het waterschan
te laten opdraaien voor met verwaarlonzmd van vrijwel
alle hun ter bescherming hunner belangen bij de reglemen
ten gegeven waarborgen door het voorloonig bestuur in
strijd met die reglementen aangegane verplichtingen
overwegende dat oo grond van het vorenstaande moet
worden aangenomen dat het voorloonig bestuur van Herfte
tot het aangaan van het leeningscontract niet bevoegd was
en Herfte mitsdien aan dat contract niet is gebonden, waar
aan d° goedkeuring door Gedenute°rde Staten van het des
betreffende door het voorloonig bestuur onbevoegd ge
nomen leeningsbesluit, niets kan veranderen
overwegende dat reeds on dien grond de ingestelde vor
dering moet worden ontzegd en de overige verweringen van
gedaagde onbesnroken kunnen bliiven
gezien de desbetreffende wetsartikelen;
rechtdoende in naam der Koningin
verleent de gevraagde acten
ontzegt eischeres haar vordering
veroordeelt haar in gedaagdes kosten, tot heden begroot
op 200.
Moraal zorgt, dat al'es ook formeel in orde is verzuim
van formaliteiten kan IJ veel geld kosten mort niet, als de
Inspectie of het Juridisch Bureau ..formalistisch" is, maar
waardeert het het is om Uw bestwil 1
VRAAG
Gaarne vernam ik van U eenige opheldering betreffende
he+ onderstaande.
Hier bii onze Rank doet zich he+ volgende voor. Hen hd
onzer Bank heeft ongeveer 15 of 16 iaar tfeloden een Duitsch
k'nd tot z'ch genomen, echter zonder adontie of een<<Se ver
binding ziinerziids. Na verlooo van iaren is door hem bij
de Soaarbank onzer Bank een snaarboekie aangevraagd op
naam van dit meisje, maar zonder haar medeweten en zon
der de bijvoeging, dat over hetgeen on dit boekje gestort is
door haar oo zeker tiidstip kon beschikt worden. Nu is dit
meisie korten tijd geleden met de Noorderzon vertrokken
zonder ook maar ergens over te hebben gesoroken. Door den
houder van het boekje is daarop bijna het geheele bedrag
teruggehaald en is daarop den volgenden dag door onzen
Burgemeester deswege gedreigd met proces-verbaal. Vol
gens hem moest hij het tegoed aan hem in bewaring geven
tegen afgifte van bewijs van ontvangst.
Dit is echter door den inlegger geweigerd. Wel heeft hij
het geld teruggestort maar heeft het boekje in ziin bezit
gehouden. Nu is mijn vraag wie of het recht heeft de op
dit boekje gestorte gelden terug te eischen. De inlegger of
de Duitsche consul die genoemd wordt als voogd van dit
meisje.
Ten tweede vernam ik gaarne of de Kassier verplicht is
in een geval als zich hier heeft voorgedaan aan den Burge
meester in zijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie
in gezelschap van een predikant die, zooals de Burgemees
ter mij verklaarde hem mededeeling heeft gedaan van de
door den inlegger teruggevraagde gelden, verslag te doen
van de door hem gedane boekingen of terugbetalingen?
Zooals mij altijd is voorgehouden ziin de handelingen
der Roeren'eenbank en de daaraan verhonden Soaarbank
geheim en is mijns inziens in dit geval deze geheimhouding
geschonden door de mededeeling van den predikant aan
den Burgemeester. Deze kon dit nooit geweten hebben
wanneer hem dit niet was verteld. Hoe, kan ik niet te weten
komen Wanneer U deze feiten en vragen kan ophelderen
zoudt U mij zeer verplichten.
Uw dw.
W. JOBSE,
Secretaris Raad van Toezicht
der Bib. te Serooskerke.
ANTWOORD.
De eerste vraag van den geachten inzender is lang niet
gemakkeliik. Zij brengt ons op eenigszins doornig juridisch
terrein. Wij zullen echter trachten de zaak on ook voor
niet-rechtsgeleerden duidelijke wijze uit te leggen.
Blijkbaar heeft de inlegger bedoeld het snaargeld, dat hij
oo het boekie ten name van zijn pleegkind heeft gezet, aan
haar te schenken.
Een schenking kan volgens de wet plaats vinden op twee
manieren
1. bii notariëele akte waarin de schenker verklaart te
schenken aan X bepaalde goederen en X verklaart
deze goederen in schenking aan te nemen. Hierna volgt
de overdracht van het geschonkene aan den begiftigde;
2. door schenking ,,van hand tot hand". De schenker
overhandigt aan den begiftigde terstond de zaak (i.c
het bedrag), die hij wil schenken.