FORMALITEITEN. HET BELANG ERVAN: f 200.000.- DE RAIFFEISEN-BODE 79 bedrijf waarborgt door het veilig uitzetten der over tollige gelden en door het ter beschikking stellen van crediet 3e. de controle der administratie, de juridische- en bank- technische voorlichting vanwege de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank 4e. het bestaan van een Onderling Waarborgfonds, waarbij de risico's welke de boerenleenbanken mochten lijden door brand, diefstal en berooving, zijn verzekerd 5e. het bestaan van een z.g. Kapitaal voor Bijzondere Doeleinden, waarin door de Centrale Bank jaarlijks 100.000.wordt gestort en door de 729, bij de Centrale aangesloten, boerenleenbanken per jaar 125.000.—. Dit fonds zal in 1938 groot zijn 2 millioen. Boerenleenbanken, welke schade lijden door verliezen op voorschotten en credieten tenge volge van de bijzondere tijdsomstandigheden, kunnen op dit fonds een beroep doen. De cijfers in de brochure genoemd, getuigen van het algemeen vertrouwen ten plattelande in onze boerenleen banken, terwijl uit vergelijkende cijfers blijkt, dat er wel eenige voorkeur is van inleggers voor de boerenleenban ken boven b.v. de Spaarbanken der Ned. Middenstands- bank, welke wel de eer geniet in Uw circulaire aange wezen te worden als bankinstelling, waarbij de afdeelings- kassen der bedrijfsvereenigingen zonder onderpand kunnen deponeeren. Alléén bij de boerenleenbanken, bij de Centrale te Utrecht aangesloten, is gedeponeerd door spaarders en deposanten 320 millioen, en bij de Middenstandsbank 18 millioen. We meenen verder, dat geen der banken door U in Uw circulaire met name genoemd, kan wijzen op een dergelijk bedrag aan toevertrouwde gelden. Gezien de belangrijke positie, welke de organisatie der boerenleenbanken alléén reeds blijkens deze gegevens inneemt, moge het U duidelijk zijn, dat door de door Uwe commissie in Uw circulaire gemaakte tegenstelling tus- schen de boerenleenbanken en de door U genoemde banken en de bevoorrechting van deze laatste, bij ver schillende afdeelingskassen en meerdere bedrijfsvereeni- gingen, vooral die, welke met den toestand ten plattelande en de werking der boerenleenbanken bekend ziin, ont stemming is gewekt over deze discriminatie der boeren leenbanken, temeer daar geen van onze boerenleenbanken ooit een beroep heeft behoeven te doen op de Regeering en geen van onze boerenleenbanken ooit in hare verplich tingen tegenover spaarders en deposanten is tekort ge schoten. We houden ons overtuigd, dat Uwe commissie na ken nisneming van de grondslagen der boerenleenbanken en van de waarborgen, welke zij bieden en na bestudeering van het jaarverslag der Centrale Bank, bereid is, aan de bedrijfsvereenigingen alsnog te adviseeren, dat hare depo sito's behalve bij de in Uw circulaire van 3 Mei 1934 en 8 Maart 1935 genoemde banken, ook bij de Centrale Bank en de plaatselijke boerenleenbanken, aangesloten bij de Centrale Bank, kunnen worden gedeponeerd. Hoogachtend, COÖP. CENTRALE RAIFFEISEN-BANK. Op 18 Februari 1936 namen wij de vrijheid de commissie nog eens te herinneren aan ons schrijven. Vrijwel per keerende nost werd ons een circulaire toegezonden, welke 10 Februari j.1. aan de bedrijfsvereenigingen was toege zonden. Met betrekking tot de belegging bij banken vermeldt deze circulaire het volgende „Met terzijdestelling van alle hierop betrekking heb bende voorschriften zullen de reserves en kasgelden der bedrijfsvereenigingen slechts op de volgende wijze mogen worden belegd I 1 1 III. Tot een maximum van 5.000.— per bedrijfsvereni ging (met inbegrip van afdeelingskassen) in vorderin gen op een bankinstelling. Dit maximum geldt per bank. IV. Tot een maximum van 3.000.per bedrijfsvereni ging (met inbegrip van afdeelingskassen) in vorderin gen op een Spaarbank, mits deze lid is van den Ned. Spaarbankbond. Dit maximum geldt eveneens per Spaarbank. V. In vorderingen op banken en Spaarbanken, de sub. III en IV genoemde maxima te boven gaande, mits voor het geheele bedrag der vordering door de betrokken instelling een pand wordt gegeven. (Volgen nog enkele voorwaarden betreffende deze inpandgeving). VI. In bijzondere gevallen kunnen door of vanwege het College van toezicht afwijkingen van deze voorschrif ten worden toegestaan." Het is een verheugend verschijnsel, dat het college de onbillijkheid van zijn standpunt ten opzichte van de boerenleenbanken heeft ingezien en dat door het voor schrift onder III aan de achterstelling een einde is gekomen. Vermoedelijk komt bij menig bestuurder of Kassier eener Boerenleenbank wel eens de gedachte op, wanneer hij een inspectierapport of een advies van het Juridisch Bureau leest, dat de Centrale Bank een beetje te veel waarde hecht aan formaliteiten. Formaliteiten ze zijn lastig en ver velend, en ze passen niet erg in het Boerenleenbankwezen, dat eenigszins een gemoedelijk karakter heeft. Formali teiten zijn nooit bijzonder populair (behalve dan bij inspec teurs en juristen, zal de lezer wellicht denken), en hij, die op formaliteiten den nadruk legt, krijgt heel gauw voor de voeten geworpen, dat hij formalistisch is. Hetgeen niet be paald als compliment bedoeld is. Wij begrijoen de weinige genegenheid voor formaliteiten volkomen. Maar het is onze plicht (al is zij weinig aange naam, maar dat zijn plichten wel eens meer) toch voort durend weer er op te hameren, dat men er voor moet zorgen, dat de zaken ook formeel in orde zijn. Wij hebben nu een heel mooie gelegenheid om onze lezers eens zeer duidelijk voor oogen te stellen, welke verstrekkende ge volgen het niet voldoende in acht nemen van formaliteiten kan hebben. Er heeft zich een geval voorgedaan, waaraan het goed is zich te spiegelen, Een bankinstelling (gelukkig geen Boerenleenbank) leende aan het voorloopig bestuur van een Waterschap f 200.000,Een paar jaar later vroeg zij de twee ton terug. Het waterschap weigerde. De bank ging tot dagvaarding over. De rechtbank ontzegde haar haar vordering. En waarom? Omdat Ged. Staten niet een voorafgaande op dracht tot het uitvoeren van de werken, waarvoor de leening moest dienen, had gegeven. De leeningsbesluiten waren goedgekeurd, maar het reglement eischte ook een voorafgaande opdracht tot uitvoering der werken, en deze had men vergeten. Daarop struikelde de bankinstelling, en al kan zij nog in hooger beroep gaan tegen het vonnis der Rechtbank, den eersten slag heeft zij verloren, en het ziet er dus niet best uit voor haar twee ton. Wij vermoeden, dat de uitspraak der Rechtbank velen onzer lezers zal interesseeren, en daarom laten wij hier het voornaamste gedeelte er van volgen „Overwegende dat eischeres de bankinstelling, de Maatschappij voor Gemeentecrediet) bij dagvaarding en conclusie van eisch, van het waterschap Herfte nakoming

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1936 | | pagina 5