EEN GEWIJZIGD STANDPUNT.
7»
DE RAIFFEISEN-BODE
In Mei 1935 werden wij er door enkele banken op attent
gemaakt, dat de Commissie van toezicht op de bedrijfs-
vereenigingen voor ziektegeldverzekering, zetelende in
Den Haag en min of meer een officieele regeerings-instantie,
in 1934 een circulaire had gezonden aan de bedrijfsvereeni-
gingen, waarin voorschriften betreffende de beleggingen
dier vereenigingen werden gegeven en waarin o.a. deze
voor de boerenleenbanken wel zeer onaangename zin
sneden voorkwamen
„Voor zoover het in de deposito geven van gelden
bij bankinstellingen betreft, meent het college, dat dit
bij voorkeur behoort te geschieden bij groote banken, als
hoedanig in de eerste plaats worden beschouwd de
Nederlandsche Bank, de Amsterdamsche Bank, de
Rotterdamsche Bank, de Ned. Handelmij. en de
Incassobank.
Mochten gelden in deposito worden gegeven aan
kleinere plaatselijke banken, waaronder ook begrepen
de plaatselijke afdeelingen van boerenleenbanken (cur
siveering van ons) dan dient te worden gezorgd voor
voldoende onderpand voor de terugbetaling en de
rentebetaling."
Bij een latere circulaire werd medegedeeld, dat aan de
met name genoemde voorkeursbanken (dit woord is van
het colleée) alsnog wordt toegevoegd de N.V. Ned. Mid-
denstandsbank.
Deze bevoorrechting van commercieele banken boven
de boerenleenbanken gaf onzen Directeur-Hoofdinspecteur
reeds aanleiding on de Algemeene Vergadering van 1935
daarop o.a. als volgt te reageeren
„Ondanks mindere waardeering bij en ondanks mis
kenning voor enkele kringen, hebben onze banken zich
in een betooverenden groei mogen verheugen.
Een staaltje van miskenning van onze banken kwam
ons dezer dagen ter oore. Er schijnt een commissie van
toezicht te bestaan op de bedrijfsvereenigingen. inge
steld door de Regeering. Deze commissie heeft den
euvelen moed gehad een circulaire de w°reld in te
zenden, waarin ze adviseerde geen gelden (zonder
onderpand) bij plaatselijke banken te deponeeren, ook
niet bij de boerenleenbanken, maar ze te beleggen bij
de groote banken. Er werden enkele banken met name
genoemd de Centrale kwam er niet onder voor. Het
noemen van de banken gaf me aanleiding tot het trekken
van een vergelijking en ik kwam tot de volgende cijfers:
Toevertrouwde gelden aan de
boerenleenbanken (aangesloten bij
Centrale Bank te Utrecht)
aan de Rotterd. Bankvereeniging
aan de Twentsche Bank
aan de Incassobank
aan de Ned. Middenstandsbank
Blijkt uit deze cijfers, M.H., al niet ten volle de be
langrijke positie der samenwerkende boerenleenbanken
in onze Centrale
Maar er is meer, dat me naar aanleiding hiervan van
het hart moet
Er kwamen onder die door de commissie aanbevolen
en dus bevoorrechte groote banken enkele voor, welke
mijn bijzondere aandacht trokken, omdat ik me her
innerde, dat de eene niet lang geleden, wegens ver
liezen 75 op haar kapitaal moest afschrijven
College van toezicht op de bedrijfsvereenigingen stelt de voorschriften
inzake de beleggingen van de reserve's en kasgelden der bedrijfsvereenigingen
terzijde en geeft nieuwe voorschriften, waarin de boerenleenbanken niet
meer achtergesteld worden bij andere banken.
dat een andere voor meerdere jaren terug zich slechts
met belangrijke finantiëelen steun van de Regeering
op de been kon houden
en dat de derde met een millioenengarantie en steun
van de regeering bij reorganisatie nog in leven bleef,
terwijl onze boerenleenbanken vrijwel zonder averij
door de branding der na-oorlogsjaren zijn gekoersd en
nu reeds vijf jaren lang de crisis-stormen hebben weten
te trotseeren, zonder dat er in het algemeen reden is
tot bezorgdheid.
Geen van onze boerenleenbanken heeft gelukkig ooit
een beroep behoeven te doen op onze regeering; bij
geen van onze boerenleenbanken is ooit een spaarder
iets tekort gekomen.
Is dan een dergelijke miskenning, waarvan bedoelde
circulaire getuigt, niet wat ergerlijk?
Geen nood, M.H., wij houden het met Vondel, die
dichtte
„De puijcksteen heldert op door het schuren
En kan de proef in het oog verduren."
Bovendien werd 4 Juli 1935 het volgende schrijven aan
de bedoelde commissie van toezicht verzonden
Müne Heeren,
Van verschillende zijden bereikten ons mededeelingen,
dat afdeelingskassen van de bedrijfsvereenigingen worden
aangemaand hun gelden bij de boerenleenbanken terug te
trekken en ze te deponeeren bij andere bankinstellingen.
Wij meenen dat een en ander een gevolg kan zijn van
Uw circulaire d.d. 3 Mei 1934, gericht aan de besturen der
bedrijfsvereenigingen, waarin door U namen van banken
worden genoemd, waarbij belegging zonder onderpand zou
kunnen plaats hebben.
Het spiit ons in die circulaire te moeten lezen, dat onze
boerenleenbanken op één lijn gesteld worden met andere,
kleinere plaatselijke banken en voor deooneering van de
gelden der kassen bii haar, eveneens onderpand zou moe
ten worden gevraagd terwijl wij in die circulaire geheel
missen den naam van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-
Bank te Utrecht,
Een en ander heeft bij ons den indruk gevestigd, dat
slechts onbekendheid met de organisatie van het landbouw-
credietwezen, met het werken en streven van onze land-
bouwcredietorganisatie's, met de grondslagen en de waar
borgen der boerenleenbanken bij onze Centrale aangeslo
ten, tot die uitsluiting der boerenleenbanken en het niet
noemen der Centrale Bank heeft kunnen leiden.
Te Uwer oriënteering doen wij U hierbij daarom toe
komen
le. een brochure, waarin zeer beknopt de grondslagen, de
waarborgen en den omvang van onze boerenleenban
ken worden uiteengezet
2e. een jaarverslag der Coöperatieve Centrale Raiffeisen-
Bank te Utrecht.
Het zal U na lezing van de brochure ongetwijfeld dui
delijk zijn, dat een vergelijking van onze boerenleenbanken
met andere, plaatselijke banken, niet opgaat, omdat ze op
deze o.a. vóór hebben
le. dat de leden der boerenleenbank onbeperkt aanspra
kelijk en volledig garant zijn voor de gelden, gedepo
neerd in de spaarbank (art. 2 der Statuten)
2e. de aansluiting der 729 banken bij de Centrale te
Utrecht, welke leidend optreedt en aan de boeren
leenbanken een rustigen regelmatigen gang van haar
320 milioen
180
150
70
18