68 DE RAIFFEISEN-BODE de schuldenaar het onroerend goed slecht onderhoudt het feit, dat hij een of meer „losse" schuldeischers voor trekt boven de hypotheekhouders het feit, dat hij zijn onroerend goed niet verzekerd houdt. Deze omstandig heden (door de regeering als voorbeelden genoemd) behoeven echter niet een reden voor afwijzing van het verzoek te zijn. De kantonrechter is geheel vrij en de regeering heeft met opzet een zeer ruime formule gekozen om hem gelegenheid te geven in elk geval te beslissen zooals hij het meest wenschelijk acht, en rekening te houden met alle schakeeringen die zich in het practische leven kunnen voordoen. Slecht onderhoud, voortrekken van losse schuldeischers, wanbetaling van assurantie premie kunnen aldus heeft de regeering opgemerkt ook worden tegengegaan doordat de kantonrechter aan de inwilliging van het verzoek voorwaarden ter zake ver bindt (zie hieronder sub 8). Het geval, dat de schuldeischer door inwilliging van het verzoek ernstiger wordt benadeeld dan de schuldenaar door afwijzing, zal zich bij de Boerenleenbanken wel nooit voordoen. Men houde in het oog, dat inwilliging van het verzoek alleen kan geschieden, wanneer de schuldenaar niet kan betalen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten gevolge van de crisis. Wanneer een schuldenaar niet kan betalen cm andere redenen dan ten gevolge van de crisis, is zijn verzoek dus niet voor inwilliging vatbaar. En als hij door de crisis wel achteruitgegaan is, maar toch nog niet zoo erg, dat hij niet de voorgeschreven aflossing van laat ons zeggen 5 kan betalen, is zijn verzoek evenmin voor in williging vatbaar. De schuldeischer kan dan rustig de 5 blijven eischen. Wij vestigen hierop uitdrukkelijk de aandacht, omdat bij sommigen de indruk schijnt te hebben post gevat, dat alle hypothecaire debiteuren er nu met 1 aflossing op de eerste hypotheek af zijn. Deze indruk is, gelijk uit het bovenstaande blijkt, onjuist. Wanneer de debiteur .reductie der aflossing van b.v. 5 op 1 verzoekt, en wanneer de kantonrechter van meening is, dat hij 3 kan betalen, kan hij de aflossing op dit laatste percentage vaststellen. 3. Wanneer kan de debiteur het verzoek aan den kantonrechter doen? De debiteur kan den kantonrechter het hierboven be doelde verzoek doen in de volgende gevallen (art. 1) 1. Wanneer hij wegens niet-teruggave van de hoofdsom of indien periodieke aflossing is voorgeschreven wegens niet-betaling van meer dan de jaarlijksche mini mumaflossing (1% op de eerste hypotheek of als minder dan 2 's jaars is voorgeschreven, de helft) wordt be dreigd met executie of verkoop volgens art. 1223 lid 2 van het verbonden onroerend goed onder bedreiging met executie moet ook worden verstaan faillissements aanvrage 2. Wanneer hij deswege met executie van zijn huisraad wordt bedreigd 3. Wanneer het ter zake verbonden onroerend goed van een derden bezitter deswege met executie wordt be dreigd (een geval, dat zich in de practijk niet dikwijls voordoet) 4. Wanneer de borg of medeschuldenaar voor de hypothe caire schuld wordt aangesproken tot teruggave van de hoofdsom of tot betaling van verplichte aflossing boven het wettelijke minimum. 4. Wanneer kan de debiteur het verzoek aan den kantonrechter niet doen? De debiteur kan het verzoek niet doen (art. 2) 1. Wanneer hij nalatig is met betaling van verschuldigde rente op zijn hypotheken; 2. Wanneer hij nalatig is met betaling van de meer ge noemde minimum-aflossing op de eerste hypoheek (in dien bij de akte periodieke aflossing is voorgeschreven); 3. Wanneer hij nalatig is met betaling van de op het onroerend goed drukkende zakelijke belastingen (grondbelasting, waterschapslasten, straatbelasting) of erfpachtscanon 4. Wanneer executoriaal beslag op het verbonden goed is gelegd ter zake van niet-nakoming van andere ver plichtingen („losse" schulden) 5. Wanneer de schuldenaar failliet is verklaard. De wet beschermt dus alleen de nog vrij goede debiteu ren, die de rente en de wettelijke minimum-aflossing op de eerste hypotheek hebben voldaan. Omtrent de gevallen 1 en 2 valt nog op te merken, dat de debiteur wordt geacht eerst dan nalatig te zijn in be taling van rente of aflossing, wanneer hij niet betaalt na ingebrekestelling bij aangeteekenden brief, waarbij hem een termijn van ten minste 14 dagen wordt gelaten (art. 2 lid 3). Het gevolg hiervan is, dat een debiteur, die nog niet zulk een ingebrekestelling heeft toegezonden gekregen, niets te vreezen heeft hij is, wat de hypotheekacte ook moge bepalen, niet nalatig. De schuldeischers worden door dit voorschrift als het ware gedwongen om hun schulde naren, wanneer zij niet tijdig betalen ,een aangeteekenden brief met ingebrekestelling te zenden. Zulk een brief kan luiden als volgt ,,U heeft tot nog toe niet voldaan aan Uw verplich ting om de door U verschuldigde hypotheekrente over 19.... (fte betalen. Wij zijn derhalve ge noodzaakt U in gebreke te stellen en U bij dezen te sommeeren bedoelde rente binnen drie weken na heden te betalen." Wanneer het periodieke aflossing betreft, moet de brief natuurlijk dienovereenkomstig gewijzigd worden. Wij schreven hierboven „drie weken na heden"; „twee weken na heden" is o.i. niet voldoende, omdat men moet rekenen vanaf den dag van ontvangst van den brief als men drie weken neemt, is men zeker veilig. Onvoldoende onderhoud, niet-betaling van assurantie premie en andere dergelijke dingen zijn geen beletsel voor het doen van het verzoek aan den kantonrechter. De kantonrechter zal ze echter kunnen beschouwen als „om standigheden, die inwilliging van het verzoek onredelijk zouden maken" (zie boven sub 2). Wanneer de hoofdsom volgens de hypotheekakte door het niet-betalen der assurantiepremie of dergelijke omstandig heid opeischbaar is geworden, behoeft de schuldeischer géén aangeteekenden brief met ingebrekestelling te zen den. De opeischbaarheid treedt dan in zonder zulk een brief, maar de debiteur kan dan het verzoek aan den kan tonrechter doen, als de schuldeischer wil gaan executeeren (zie boven sub 2). 5. Formeele voorschriften betreffende de indiening van het verzoek. De artt. 3 en 4 geven eenige voorschriften van for- meelen aard. De schuldenaar moet het verzoek indienen uiterlijk 14 dagen nadat executoriaal beslag is gelegd of de verkoop volgens art. 1223 lid 2 hem is aangezegd. Het gevolg hier van is, dat de hypotheekhouder den verkoop volgens arf. 1223 lid 2 dient aan te zeggen met een termijn van ten minste een maand want anders worden, wanneer de schuldenaar op het laatste moment het verzoek indient, wellicht noodelcoze kosten van voorbereiding van de ver koop gemaakt. Wanneer de schuldeischer den borg voor de hypotheek schuld aanspreekt tot teruggave van de koopsom of be taling der periodieke aflossing, loopt de termijn van 14 dagen, waarbinnen de schuldenaar het verzoek moet in dienen, vanaf den dag, waarop hem door schuldeischer of J) De wet noemt drie soorten van derde-belanghebbenden: borg, medeschuldenaar, en derde-bezitter van het verbonden goed. Een- voudigheidshalve spreken wij verderop alleen van den borg. Onder derde-bezitter verstaat men iemand, op wien het onroerend goed is overgegaan, terwijl de schuld, die daarop rust, niet mede op hem overgegaan is, en terwijl de hypotheek erop is gebleven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1936 | | pagina 2