DE RA1FFEISEN-B0DE 21 sche Dominions en van de met Engeland zoo nauw ver bonden Scandinavische landen, is het begrip devaluatie niet meer van de lucht. Het zijn maar enkele landen, die in werkelijkheid en wezen nog aan den gouden standaard hebben vastgehou den, en van al die landen zijn het eigenlijk alleen Zwitser land en Nederland, twee van de kleinste, die nog den gouden standaard van vóór den oorlog voeren. Men kan zeggen, dat eigenlijk sedert het begin van dit jaar, sedert de Belgische franc ook van zijn voetstuk viel, de aanvallen op de nog overblijvende goudvaluta's, n.1. die der beide eerstgenoemde landen en Frankrijk, niet van de lucht zijn geweest. De overige landen, die nog theoretisch op de goudbasis staan, staan daar evenwel in wezen zoo ver van af, dat zij met deze drie niet zijn te vergelijken. Het heengaan van Minister Steenberghe, de uitgebroken minister-crisis, maken, dat nu meer dan ooit dit vraagstuk ook aandacht verdient. Het ligt niet in mijn bedoeling om hier de voor- ot nadeelen van de devaluatie voor ons Nederland als geheel te bespreken. Ik zal mij houden buiten het vraagstuk der morcele rechtvaardigheid eener devaluatie. Op zich zelf zijn dit zaken van zeer groote beteekenis, maar die wil ik nu niet in het centrum van onze belangstelling plaatsen. I Ik wensch eenig en alleen na te gaan, of en in hoeverre de landbouw onder de in Nederland heerschende omstandig- ^heden van een eventueele devaluatie zal profiteeren, dan wel daarvan nadeelen zal ondervinden. Het heeft mij dikwijls getroffen, dat voorstanders van de devaluatie zich geen reëel beeld vormen van de ge volgen die devaluatie zal hebben voor een bepaalde be drijfstak. Veel te veel zien groote groepen in de devaluatie een panacee voor alle economische kwalen en men verwacht i mysterieuze gevolgen van een verlaten van den gouden standaard. Het is alsof de inkomsten van particulieren en van den Staat dan vanzelf zullen gaan stijgen. De gevolgen van devaluatie kunnen voor verschillende be roepsgroepen in verschillende landen zeer verschillend zijn. Export reageert heel anders op devaluatie dan import, maar zeer zeker moet men bij al deze dingen in het oog houden, dat er onder de tegenwoordige omstandigheden van een vrijen export practisch geen sprake meer is, zoodat ver beterde concurrentie-mogelijkheden wat de prijzen betreft voor veel artikelen, en dan wel speciaal landbouw-artikelen, nog geen verbetering en vergrooting van den afzet met zich medebrengt. Wat in België is gebeurd, is voor ons buitengewoon leer zaam. In België heeft men onmiddellijk, toen men daar bij ongeluk devalueerde, van regeeringswege de uiterste kracht aangewend om de prijzen laag te houden en dat geldt na tuurlijk in de eerste plaats voor de prijzen der levensmid delen. In Engeland was dat ook het geval. Engeland als grootste, voor verschillende artikelen bijna als eenige markt, kon een grooten invloed uitoefenen op den wereldmarkt prijs, zoodat in goudlanden de prijzen door de Engelsche devaluatie mede naar beneden werden getrokken. Voor andere landen is dat niet het geval. Daar zal zich het proces zoo voltrekken, dat de prijzen der importartikelen in de ge devalueerde valuta naar boven gaan. Het volk in zijn geheel zal dus noodzakelijkerwijze voor die artikelen, die het im porteert, meer hebben te betalen. Er zal dus een sterke neiging zijn om in ieder geval die producten die in het eigen land voortgebracht worden, niet hooger te betalen. Als wij nu de landbouwartikelen de rij eens laten pas- seeren, uitgaande van deze gedachte, die toch vermoedelijk de lijn aan zal geven van de Regeeringspolitiek, dan mogen in de eerste plaats aan de orde komen de granen. Voor rogge en gerst zal bij handhaving van de tegen woordige prijzen, dus in het algemeen zooals de Regeering heeft toegezegd en die zij naar wij vertrouwen ook dan minstens zal handhaven op een prijs tusschen 7.en 8.bij een devaluatie van, laat ons zeggen, 25 pet., waar bij de prijzen bij import dus met J/3 wereldmarktprijs stij gen, het resultaat zijn, dat deze prijzen ongeveer 0.80 tot f 0.90 per 100 kg. hooger worden, zonder dat in het Land bouw-Crisisfonds één cent meer vloeit. De toeslag voor den verbouwer zal, als men de prijzen niet wil doen stijgen, met f 0.80 a 0.90 verminderen. Voor de andere voedermidde len zullen de prijzen evenredig stijgen. Voor tarwe zal de prijs voor den landbouwer onveranderd blijven. Wil men niet hebben dat de broodprijs stijgt dan zal de Vita-tarwe lager in prijs moeten worden, zoodat de positie van het Landbouw-Crisisfonds daardoor wordt aan getast. Voor den graanverbouw kan men dus in zijn geheel zeg gen, dat het voor den producent die verkoopt geen verschil maakt, voor den producent die tegelijkertijd vervoert een nadeel oplevert. Ditzelfde geldt voor erwten en boonen. De suikerbietenprijzen zullen vermoedelijk niet stijgen. Alleen zal de toeslag uit het Landbouw-Crisisfonds, als de politiek voorts ongewijzigd blijft, iets geringer kunnen zijn. Wil men evenwel niet hebben dat de suikerprijzen stijgen, dan zal natuurlijk de crisisheffing op suiker moeten ver minderen, zoodat de inkomsten in het Landbouw-Crisisfonds daarmede evenredig dalen. Een zeer belangrijk gewas is de consumptie-aardappel. De achteruitgegane exportmogelijkheden, zullen op geen enkele ook maar van eenige beteekenis zijnde wijze worden bevorderd door devaluatie, omdat de exportmoeilijkheden voor het overgroote deel berusten jjp importbelemmeringen en niet op de prijzen. De aardappeloogst zal als nu afzet moeten zoeken op de binnenlandsche consumptiemarkt; de prijsvorming zal dezelfde zijn, alleen zal, hetgeen bij een streven naar laaghouden der prijzen te vreezen is, de dena- turatietoeslag verminderen, wijl er een stijging van de vee- voederwaarde der aardappelen plaats heeft. Voor hen die zelf vervoeren wordt de positie dus ongunstiger. Voor fabrieksaardappelen blijft de positie ook ongewij zigd, omdat door devaluatie zooals wij veronderstellen de gemiddelde verkoopprijs van aardappelmeel nog niet op een loonende basis is gekomen. Zeer belangrijk, en voor onze provincie verreweg het be langrijkste, is de vraag, wat er zal gebeuren ten aanzien van de dierlijke exportproducten. Voor boter wordt de export voor een groot deel beheerscht door den vrijen botermarkt in Engeland. De rest van de botermarkten is vrijwel overal gelimiteerd. Als de Leeuwarder-noteering nu 0.40 is, krij gen wij bij 25 pet. devaluatie dan in totaal ongeveer 0,53 a 0.54, dus 13 a 14 cent meer dan nu. Bij een export van 14 millioen Kg. beteekent dit 1V2 a 2 millioen gulden, die wij voor onzen Engelschen export meer beuren. Waar de grondstoffen voor de margarine-industrie in de eerste plaats stijgen, laten we zeggen met 6 cent per Kg., komt ons dat op 45 millioen kg. of op 2'/4 millioen gulden, zoodat het netto-rendement Engelsche export tegen margarine precies op zijn best uitgemikt nul is. Ik heb Engeland hier op den voorgrond geplaatst wijl de lage prijzen naar Engeland zoo, m.i. verkeerdelijk, de aan dacht hebben. Men ziet het, dat deze kwaal niet wordt ver holpen. Voor de overige zuivelexport ziet het er iets beter uit. De export van kaas en boter naar andere landen zal wel iets meer in het Landbouw-Crisisfonds doen vloeien, als er daartegen van buitenlandsche zijde tenminste niets gebeurt. Voor den export naar Duitschland is dit niet zonder be teekenis, maar dit blijft toch vermoedelijk bij enkele millioenen. Het geheele vraagstuk komt er op neer, of men het Neder- landsche publiek meer voor de boter en margarine kan laten betalen dan nu. De overige vetten zijn voor een groot deel van buitenlandsche origine en kunnen dus minder zwaar worden belast, hetgeen ook op een financiëel nadeel voor het Fonds uitdraait.

Rabobank Bronnenarchief

T06 | 1935 | | pagina 5