GEDEELTELIJKE BETALING DOOR BORGEN. VERMIJD SCHULDSPLITSING! 12 DE RAIFFEISEN-BODE den eersten hypotheekhouder, tot publieke verkoop over. De notaris verzoekt aan de Bank om volmacht tot vrijwillig royement te geven. De bank, niets kwaads vermoedende, geeft aan dit verzoek gevolg. Natuurlijk, want weigering zou ten gevolge hebben, dat noodelooze kosten zouden moeten worden gemaakt en dat de netto-opbrengst belangrijk zou worden gedrukt. Door volmacht tot vrijwillig royement te geven vergrootte de Bank dus de kans, dat zij op de tweede hypotheek nog iets zou krijgen, en handelde zij dus ook in het belang van den borg. Ongelukkigerwijze bracht het onroerend goed niet eens genoeg op voor de eerste hypotheek, zoodat de Bank den borg tot betaling van de schuld moest aanspreken. Deze wierp echter tegen gij hebt vrijwillig royement verleend, dus gij hebt mij verhinderd te treden in Uw recht van tweede hypotheek, en derhalve ben ik op grond van art. 1885 Bur gerlijk Wetboek van mijn borgtocht ontslagen en behoef ik niets te betalen. Ieder gevoelt, dat zulk een beroep op art. 1885 onfat soenlijk en immoreel is. Het is om beroepen van dit soort onmogelijk te maken, dat de afstanddoening van art. 1885 in onze formulieren is geplaatst. Wij zeiden in den aanhef, dat al onze schuldbekente nissen en crediet-formulieren, waarin borgtocht voorkomt, die afstanddoening bevatten. Dit moet verstaan worden in dien zin van al onze schuldbekentenissen en crediet- formulieren, die wij sinds lange jaren verschaffen. Lang geleden vóór 1920 naar wij meenen was de afstand van art. 1885 niet in onze formulieren opgenomen (blijkbaar was het menschdom toen nog minder slecht). Nu is het eenigszins verraderlijk, dat er nog van die oude formulieren in omloop schijnen te zijn. Er loopen dus nog oude voor schotten en credieten, waarbij de borgen van beroep op art. 1885 geen afstand hebben gedaan. Wanneer dus aan de Boerenleenbank wordt gevraagd or afstand te doen van een recht (b.v. volmacht te geven voo11 vrijwillig royement van een tweede hypotheek, of eenig5 andere door den schuldenaar verstrekte zakelijke zeker heid vrij te geven), lette men erop, of het betrokken voor schot of crediet al dan niet verleend is bij zulk een oud akte, waarbij de borgen geen afstand van art. 1885 hebbei gedaan. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, mag de ge3 vraagde afstand niet worden verleend dan met s schriftelijke toestemming der borgens De Boerenleenbank vrage in een dergelijk geval advie. van het Juridisch Bureau, dat natuurlijk ook gaarne de dooi de borgen te teekenen verklaring zal formuleeren. ri Thans nog een enkel woord over artikel 1886* Dit bepaalt het volgende De vrijwillige aanneming van eenig onroerend oi ander goed, door den schuldeischer in betaling der hoofdschuld gedaan, ontslaat den borg, al ware het ook dat hetzelve goed naderhand van den schuldeischei] werd uitgewonnen. Wij kunnen hierover kort zijn. De strekking van de afstanddoening van beroep op art. 1886 is ook, dat hier door aan de borgen wordt ontnomen de mogelijkheid oml van de een of andere futiliteit gebruik te maken om van hun verplichting af te komen. Van veel belang is de afstand overigens niet, want dat een Boerenleenbank een onroerend of roerend goed in betaling aanneemt, komt nooit voor. Het is dus uitsluitend volledigheidshalve en ten overvloede, dat de afstand van beroep op art. 1886 in de schuldbeken tenissen en crediet-formulieren is opgenomen. Vaak komt het voor, dat door Banken, die gelden hebben uitgeleend onder borgstelling, genoegen wordt genomen met een gedeeltelijke betaling door die borgen. Hiertegen be staat geen bezwaar, doch men zal voorzichtig moeten zijn met de kwitantie die aan den betalenden borg wordt gegeven. In verreweg de meeste gevallen zijn voor hetzelfde voor schot of crediet twee, en in sommige gevallen nog meerdere borgen verbonden. Indien de borgen tot betaling worden aangesproken, wordt hiermede veelal rekening gehouden, en wordt er ge noegen mede genomen, dat door een der borgen een even redig deel wordt betaald, ondanks het feit, dat ieder der borgen hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk is en door de borgen afstand is gedaan van het voorrecht van schuld splitsing, d.i. het recht van de borgen om te vorderen, dat de crediteur zijne vordering naar gelijke deelen omslaat over alle solvabele borgen Deze door de Banken aangenomen houding is tegenover de borgen volkomen billijk, maar men zorge er dan ook voor, dat deze methode voor de Banken geene onaangename gevolgen mede kan brengen. Het spreekt vanzelf, dat indien een Bank genoegen neemt met betaling van een evenredig deel harer vordering, het geenszins in haar bedoeling ligt de borg van zijne verdere aansprakelijkheid te bevrijden. Toch kan dit zeer wel van deze handeling het gevolg zijn. Art. 1875 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt n.1. uit drukkelijk, dat, indien de schuldeischer zelf en vrijwillig zijne rechtsvordering heeft verdeeld, hij tegen die schuld splitsing niet kan opkomen, zelfs niet indien ten tijde der verdeeling der vordering of voordien reeds een of eepige der borgen onvermogend waren, of m.a.w. de borg, die in dat geval zijn deel heeft betaald, is door die betaling uit de borgtocht ontslagen. In het door ons bedoelde geval bestaat de kans, dat wordt aangenomen, dat de Bank hare vordering over de verschillende borgen heeft willen verdeelen. Wordt dit aan genomen, dan heeft dit weer tot gevolg, dat de borg die het evenredig deel heeft betaald, daardoor van alle verdere aansprakelijkheid is bevrijd. Blijkt dan naderhand dat op de medeborg(en) geen verhaal aanwezig is, dan mist de Bank ook nog verhaal op den borg, die zijn deel heeft be taald. Uit het voorgaande volgt dat in ieder geval voorkomen moet worden, dat de borg zich later op schuldsplitsing door de Bank zou kunnen beroepen. Men zorge er daarom voor dat dit in het eventueel schrijven, waarin de borg tot gedeeltelijke betaling wordt

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1935 | | pagina 4