INSTALLATIE VAN DE HYPOTHEEKCOMMISSIE:
78
DE RAIFFEISEN-BODE
Art. 10.
Dit besluit, hetwelk kan worden aangehaald onder den
titel „Hypotheekcommissiebesluit", treedt in werking met
ingang van den tweeden dag na dien der afkondiging. Is de
gerechtelijke uitwinning of de verkoop krachtens het bij
artikel 1223 tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek ge
maakte beding reeds aangevangen vóór den dag van de
inwerkingtreding van dit besluit, dan kan de schuldenaar
alsnog een beslissing verzoeken overeenkomstig artikel 5,
lid 4, jo. art. 7, lid 3, van het Crisisorganisatiebesluit 1933,
zooals dit laatstelijk is gewijzigd, uiterlijk veertien dagen
na genoemden dag, behoudens in de gevallen, waarin de
uitwinning afgeloopen is of de verkoop heeft plaats ge
had. Op de behandeling dezer verzoeken zijn de artikelen
3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing. De Commissie
behandelt de in het vorige lid bedoelde verzoeken vóór
ieder ander.
De Hypotheek-Commissie, bedoeld bij Artikel 5, lid 5,
van het Crisisorganisatiebeslut, is samengesteld als volgt
Voorzitter Mr. Dr. J. Donner, lid van den Hoogen Raad
der Nederlanden, Oud-Minister van Justitie.
Onder-voorzitter Mr. Th. R. J. Wyers, raadsheer ij
het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Leden Mr. Th. L. van Berckel, raadsheer in het ge
rechtshof te 's-Gravenhage; F. M. Ronants te Tilburg
Prof. Mr. Dr. S. van Brakel, hoogleeraar te Utrecht; Prol
Mr. I. B. Cohen, hoogleeraar te Groningen; Jhr. Mr. G. W
v. d. Does, advocaat en procureur te 's-Gavenhage; F. E
H. Ebels, lid van de Tweede Kamer te Nieuw-Beerta; Mr
B. de Gaay Fortman, rechter in de rechtbank te Amster
dam: Chr. v. d. Heuvel, lid van de Tweede Kamer te
's-Gravenhage.
Het secretariaat van de Hypotheek-Commissie zal wor
den waargenomen door het Landbouw-Crisisbureau van hel
departement van Economische zaken, Lange Voorhout I
te 's-Gravenhage.
Redevoeringen van minister Steenberghe
en van den voorzitter der commissie,
oud-minister Donner.
De Minister van Oeconomische Zaken heeft op 16 Maart j.1.
op het departement van oeconomische zaken de hypo
theekcommissie geïnstalleerd. Z.Exc. heeft daarbij de na
volgende rede gehouden.
Mijne Heeren,
Het zal wel overbodig zijn U een uiteenzetting te geven
van de uiterst moeilijke omstandigheden, waarin land- en
tuinbouw nu reeds jaren lang verkeeren. Deze omstandig
heden zijn voor de regeering aanleiding geweest van het
jaar 1931 af, een steeds toenemend aantal steunmaatrege
len voor land- en tuinbouw tot stand te brengen. Het
gevolg is geweest, dat het door de regeering met deze
maatregelen beoogde doel instandhouding van het Ne-
derlandsche landbouwbedrijf kon worden bereikt.
Intusschen werd reeds kort nadat de eerste steunmaat
regelen genomen waren de vraag gesteld of niet een naar
verhouding te groot deel van den door de regeering ge
geven steun aan den grondeigenaar moest worden afge
staan. Terwijl de crisispachtwet voor een deel, namelijk
voer zoover de pachters betrof, hieraan tegemoet kwam,
bleven tot dusverre maatregelen ten behoeve van de z.g.
hypotheekboeren achterwege, met het gevolg, dat in ver
schillende gevallen onze landbouwers of wel een te groot
deel van hun landbouwsteun aan den hypothecairen schuld-
eischer moesten afstaan, of wel met executie van hun
landelijk eigendom werden bedreigd. Het nemen van maat
regelen hiertegen was noodzakelijk, doch uiterst moeilijk,
daar de regeering wilde vermijden, den toch reeds min of
meer geschokten landbouw ernstig in gevaar te brengen.
Uit de door mij bij de behandeling van de begrooting
van het landbouwcrisisfonds voor 1935 afgelegde verkla
ring zult U gelezen hebben, dat de regeering bij het
komende algemeene bezuinigingsontwerp van wet aan de
Staten-Generaal voorstellen hoopt te doen ter verminde
ring van de vaste lasten van landelijk eigendom. Het groote
en onverbrekelijke verband, dat de staat legt tusschen den
landbouwsteun en de waarde van het landelijk eigendom,
wettigt ongetwijfeld dat een regeling wordt getroffen. In
tusschen blijkt het evenzeer noodzakelijk, reeds thans
maatregelen te treffen tegen onredelijke executies. Daarbij
doet zich de vraag voor, of het wel gewettigd is, dat een
hypothecaire schuldeischer, zonder dat de noodzakelijkheid
zich voordoet, een hypothecairen schuldenaar met executie
van zijn landelijk eigendom gaat dreigen of tot executie
overgaat. Terecht kan men zich afvragen, of het wel billijk
is, dat in dat geval een nieuwe gebruiker van het landelijk
eigendom van de getroffen regeeringssteunmaatregelen kan
profiteeren. De regeering heeft deze vraag ontkennend
beantwoord.
Bij die ontkennende beantwoording heeft zij echter op den
voorgrond gesteld, dat de door haar thans genomen maat
regelen .vlechts met de grootste voorzichtigheid toegepast
zouden mogen worden en dat voldoende waarborgen voor
een objectieve behandeling geboden moesten worden. Niels
zou gevaarlijker zijn dan wanneer zelfs maar de indruk zen
worden gewekt, dat het thans den landbouwers vrij stond,
hun hypotheekrente niet meer te betalen en dat de rege
ring dan de mogelijkheid van executie zou afsnijden. Hel
behoeft geen betoog, dat dit geenszins de bedoeling is; dal!
de regeering alleen hen wil tegemoetkomen, die buiten hun
schuld door de moeilijke tijdsomstandigheden hun verplich
tingen niet kunnen nakomen en dan nog aleeen in die ge
vallen, waarbij aan het belang van de hypothecaire schuld-I
eischers niet de voorkeur moet worden gegeven. Ik moge
hierbij nog eens er op wijzen, dat onder géén voorwaarde
de hoofdsommen bij deze regeling zullen mogen worden
aangetast.
Daarnaast opent de regeering de mogelijkheid, een be-
talings- of uitstelregeling ook met de niet-hypothecai: e
schuldeischers te treffen. Deze regeling zal echter geheel
vrijwillig moeten tot stand komen van dwang zal daarbij
geen sprake mogen zijn.
De u hierbij toegedachte taak is uiterst zwaar, uiterst
verantwoordelijk. Hoewel overbodig, zou ik u toch gaarne
nog tot de grootst mogelijke voorzichtigheid willen aan-;
sporen. Uw taak bij het uitbrengen van uw adviezen zal'
zijn, de belangen van alle partijen af te vragen, rekening
te houden met aller belang, geenszins echter om in allej
gevallen, die zich zullen voordoen, practisch tot een]
executieverbod mede te werken.
Mijnheer de Voorzitter van de Commissie, het is mij een
voorrecht, dat u zich bereid heeft verklaard, de leiding van!
deze commissie op u te nemen. De eervolle staat vanl
dienst op juridisch terrein, waarop u kunt terugzien, zoo
wel als de thans door u bekleede functie, zijn mij een
waarborg voor een objectieve behandeling. Ik heb dan ook!
het volste vertrouwen in de onder uw leiding samen tel
stellen adviezen.
Heeren leden van de commissie, ook u betuig ik mijn
erkentelijkheid voor uw bereidverklaring, tot deze com
missie toe te treden. De bekwaamheid, waarover u ieder
op verschillend terrein beschikt, is mij niet minder waar
borg, dat ook u allen de u toegedachte moeilijke taak tol
een goed einde zult brengen.
Met de bede, dat God zijn zegen moge schenken op denl