DE RAIFFEISEN-BODE 61 Vele gelden echter werden overgeheveld naar de Rijks- postspaarbank, welke natuurlijk, zelfs onder gewone om standigheden, als officiëele instelling, een zekere voor sprong heeft boven andere spaarbanken. Daar kwam ech- - ter bij, dat de toevloed van gelden bij de Rijkspostspaar- 11 bank onder deze omstandigheden nog gestimuleerd werd door de wetswijziging van 21 Mei 1931, waarbij werd be haald le. dat het bedrag, dat ten name van een inlegger op één r: of meer boekjes rentegevend kan worden ingelegd en H dat sinds 1895 voor particulieren 1.200.bedroeg, op ƒ2.500.werd gesteld; 2e. dat de rentevergoeding, welke tot dan ten hoogste 2,64 bedroeg, op maximaal 3 zou kunnen wor- i den gesteld. ii' Deze tweede bepaling is door menigeen misverstaan. S Men meende, dat de Rijkspostspaarbank nu 3 ging ver- i goeden, terwijl slechts de mogelijkheid om te eeniger tijd 3% te kunnen vergoeden, werd geopend. Het gerezen misverstand bij een groot deel van het publiek was echter oorzaak van een vermeerderde belangstelling voor de Rijkspostspaarbank. i In het jaar 1932 blijft de onrust nog doorwerken. Telken male doen zich nog schokken voor door het fout-gaan 1van sommige banken en notarissen en het verspreiden van it kwade geruchten, waardoor de heerschende onrust nog li werd verstrekt. a In de tweede helft van 1932 begint er echter een ken tering te komen. De groote terugbetalingen houden op. Bij de bijzondere spaarbanken zoowel als bij de boerenleen banken is het totaal der terugtrekkingen in 1932 belangrijk I minder dan 1931.(In 1931 resp. 243 en 171 millioen en in 1932 resp. 223 en 134 millioen). t De Rijkspostspaarbank daarentegen heeft een hooger l( bedrag aan terugbetalingen dan in 1931 (waartegenover een nog hooger bedrag aan stortingen) wat o.i. daardoor verklaard wordt, dat de ongewone spaargelden, de kas- overschotten, dus vooral de grootere bedragen, tijdelijk naar de Rijkspostspaarbank waren overgeheveld. Hln 1933 en 1934 wordt de toestand weer stationnair. Ter wijl het saldo-tegoed bij de Rijkspostspaarbank in den loop van 1932 nog steeg met 72 millioen, bedroeg deze stijging in 1933 ƒ17 millioen. Hieruit blijkt wel dat de abnormale aanwas bij de officiëele spaarbank tot meer normale ver- i houdingen terugkeerde. Volgens de gepubliceerde cijfers der bank over de maanden Januari tot en met November l 1934 werd er in dit tijdvak 1.800.000.meer terugbe- 1 taald dan ingelegd. Bij de bijzondere spaarbanken zien we in 1933 de in lagen (zonder rente) de terugbetalingen met 6 millioen overtreffen. Of deze toename in 1934 over de geheele linie, dus bij de 291 bijzondere spaarbanken, stand houdt, is nog niet bekend. Ons zijn slechts uit de statistiek de cijfers van 40 der voornaamste spaarbanken bekend. Hieruit blijkt, dat bij deze 40 banken in de maanden Januari tot November ruim 8 millioen meer werd ingelegd dan terugbetaald. 1 Waar echter tevens uit de statistiek blijkt dat bij deze 40 banken, welke in hoofdzaak in de groote steden en groote plaatsen gevestigd zijn, de aanwas in 1933 (zonder rente) reeds 14*4 millioen bedroeg, terwijl we boven zagen dat de totale groei der 291 banken in 1933 slechts 6 millioen gulden was, zal het ons niet verwonderen wan neer in 1934 eerder teruggang dan vooruitgang te boeken zal zijn. Bij de spaarbanken der boerenleenbanken zijn in 1933 de stortingen (inclusief de rente) gelijk aan de terugbe talingen, zoodat het saldo per 31 December 1933 gelijk was aan dat per 31 December 1932, terwijl de verwachting is, dat in 1934 de stortingen (zonder de rente) gelijk zullen zijn aan de terugbetalingen, zoodat het saldo tegoed eind 1934 juist het bedrag der rente hooger zal zijn dan dat per 31 December 1933. Uit de nadere beschouwingen, welke we hebben gewijd aan de ontwikkeling der drie soorten van spaarbanken in de derde phase blijkt ten slotte, dat le. bij de Rijkspostspaarbank met hare vele kantoren op het platteland der spaargelden in het tijdvak Jan. November met 1.800.000.terugliepen 2e. hoewel de maandcijfers van 40 bijzondere spaarbanken (gevestigd in steden en grootere plaatsen) ons nog een vermeerdering doen zien, een vermindering van het totale saldo tegoed bij de overige 251 spaarbanken kan verwacht worden 3e. bij de boerenleenbanken het saldo-tegoed na bijschrij ving der rente, op 31 December 1933 gelijk was aan dat per 31 December 1932 en dat in 1934 de terug betalingen gelijk zijn aan de stortingen. Uit de bijzondere bekendheid met onze banken en uit de cijfers die ons van elke bank afzonderlijk ter be schikking staan blijkt ons, dat in het algemeen be halve bij de banken in die enkele streken, waar de boer wegens een bijzondere groote graan- of aardappeloogst gelukkig eens een gunstig jaar had de „spaar gelden" allengs terugliepen. De teruggang bij de Rijkspostspaarbank, de afgeleide cijfers voor 251 van de 291 bijzondere spaarbanken, be vestigen de meening, welke wij hebben over den loop van zaken bij onze boerenleenbanken, n.1. dat over het alge meen een teruggang van de gewone „spaargelden" op het platteland plaats heeft. Dat de intering der „spaargelden" nog niet in sprekende cijfers tot uitdrukking komt bij onze boerenleenbanken kan daaruit verklaard worden, dat nog steeds gelden hun weg naar de spaarbanken vinden, zonder dat de inlegger daarmede een ander doel heeft, dan voor zijn kasgelden een tijdelijk en veilig emplooi te vinden, dat hem nog eenige rente oplevert. Verder mag niet vergeten worden, dat niet alle spaarders bij onze boerenleenbanken tot den boeren- of tuindersstand behooren, maar dat vele der spaargelden ook uit andere kringen komen. Dat de teruggang der spaargelden slechts geleidelijk ge schiedt en niet in die mate als men, in verband met den toestand der bedrijven, zou verwachten, kan verklaard worden door het merkwaardige aanpassingsvermogen van den boerenstand. Reeds gewend aan een sobere levens wijze weet men op het platteland, zoolang dit mogelijk is, de tering naar de nering te zetten. Het laatste geld waar aan een boer zal raken is zijn, door moeizamen arbeid ver worven, spaargeld. Dit aanpassingsvermogen blijkt ook nog uit andere ge gevens, n.1. het verloop der voorschotten en credieten en de deposito's der boerenleenbanken bij de Centrale Bank. Het laatste bedrag is belangrijk hooger dan in eenig vorig jaar. We hebben gezien, dat de oorzaak daarvan niet in de toe vloed van spaargelden is te zoeken, daar deze stabiel zijn gebleven. De oorzaak ligt dan ook elders, n.1. bij de inper king der voorschotten en uitstaande credieten en een geringe toename van de deposito's in loopende rekening. Nieuwe voorschotten en credieten worden slechts met uiterste voorzichtigheid verleend; bij de boerenleenbanken wordt in deze tijden een bijzondere selectie toegepast, ter wijl er veel minder aanvragen zijn dan vroeger. Het bedrag der aflossingen op de voorschotten overtreft om die reden dan ook het bedrag der nieuw verleende voorschotten. Uit de daling van het saldo der voorschotten kan verder geconcludeerd worden, dat de bedrijven worden ingekrom pen, maar niet, dat het met den boer of tuinder goed gaat.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1935 | | pagina 3