Uitbreiding der wettelijke verplichting tot boekhoudin Het beschikken op een crediet door een ander dan den credietnemer. DE RAIFFEISEN-BODE Met ingang van 1 Januari 1935 zijn alle landbouwers, veehouders en tuinders wettelijk verplicht om boek te houden. Op 1 Jaunari 1935 is in werking getreden de „wet tot opheffing van de onderscheiding tusschen handelsdaden en niet-handelsdaden en kooplieden en niet-kooplieden". Deze wet brengt een groot aantal belangrijke wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en in diverse andere wetten. Van deze wijzigingen is er één, die van groot practisch belang is voor den boerenstand. Zij betreft de verplichting tot boekhouden. Tot nog toe waren tot boekhouden alleen verplicht kooplieden in den zin van het Wetboek van Koophandel. Landbouwers, veehouders en tuinders waren geen koop lieden. Thans echter is tot boekhouding verplicht ieder, die een bedrijf uitoefent. Onder het begrip „ieder, die een bedrijf uitoefent" vallen ook landbouwers, veehouders en tuinders. Het artikel, dat de verplichting tot boekhouding regelt, (Art. 6 Wetboek van Koophandel) luidt als volgt Ieder, die een bedrijf uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles, wat zijn bedrijf be treft, naar de eischen van zijn bedrijf aanteekening te houden op zoodanige wijze, dat uit de gehouden aan- teekeningen te allen tijde zijn rechten en verplichtin gen kunnen worden gekend. Hij is verplicht alle jaren, binnen de eerste zes maan den van elk jaar, een naar de eischen van zijn bedrijf ingerichte balans op te maken en eigenhandig te onderteekenen. Hij is gehouden de boeken en bescheiden, waarin hij overeenkomstig het eerste lid aanteekening heeft ge houden, alsmede de balansen dertig jaren, de ontvan gen brieven en telegrammen en afschriften van de uit gaande brieven en telegrammen tien jaren lang te be waren. Ziedaar, landbouwers, veehouders en tuinders, wat gij nu allen hebt te doen Gij moet boek houden (en nog wel zóó, dat te allen tijde uw rechten en verplichtingen uit uw boekhouding kunnen worden gekend), gij moet elk jaar een balans opmaken en onderteekenen, en gij moet een archief houden, waarin de boekhouding, ingekomen brie ven en telegrammen, alsmede afschriften van uitgaande brieven (denkt erom hiervan steeds afschrift te houden en telegrammen moeten worden bewaard. De bedoeling des wetgevers is ongetwijfeld goed ge weest. Maar hij heeft (wat wel eens meer zijn gebrek is) toch wel heel weinig rekening gehouden met wat practisch mogelijk is. Het is duidelijk, dat het aangehaalde voor schrift slechts door die landbouwers kan worden nage komen, die of zelf boekhoudkundig geschoold zijn (en dat is hoogstens 1 per 1000), of die de hulp van een boekhoud- bureau hebben (dat zijn er meer. maar toch nog altijd een zeer kleine minderheid). Nu kan men wel zeggen dan moeten alle landbouwers enz. maar de hulp van een boekhoudbureau inroepen; maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Waar moeten menschen deze hulp van betalen? Vooral voor kleine drijven zal dit een onoverkomelijke moeilijkheid zijn. Het staat dus te verwachten, dat het voorschrift velen een doode letter zal blijven. De lezer zal zich wellicht afvragen; wat zal het ge' zijn, wanneer men het voorschrift niet nakomt Is overtreder wellicht strafbaar In dit opzicht kunnen hem echter gerust stellen. Slechts in één speciaal gi ontstaat strafbaarheid, namelijk wanneer men niet h boekgehouden enz. ter bedriegelijke verkorting vai rechten zijner schuldeischers. De strafbaarheid word dit geval bovendien eerst dan geboren, wanneer de trokkene in staat van faillissement wordt verklaard. De wettelijke verplichting tot boekhouding enz., is niet erg stevig geschraagd. Het is een verplichting, men kan overtreden zonder noemenswaard risico kwade gevolgen te loopen. Dat wij dit constateeren. wil allerminst zeggen, dat tot niet-nakoming der verplichting adviseeren. Inte deel. Wij hopen, dat allen, aan wie het maar eenigs mogelijk is, het nieuwe voorschrift zullen opvolgen. Het belang van landbouwers, veehouders en tuin brengt mede, dat zij een behoorlijk inzicht verkrijgei behouden in den financieëlen toestand en in den gang hun bedrijf. Bij een eenigszins omvangrijk bedrijf is alleen mogelijk, wanneer boek gehouden wordt. Ook voor de Boerenleenbanken is het van belang, de boekhouding meer ingang vindt; dit kan aan de drijfsvoering hunner schuldenaren slechts ten goede koi Een behoorlijke boekhouding levert nog een ander vooi op: zij bezit bewijskracht ten voordeele van hem, die gehouden heeft. Wanneer dus, om een voorbeeh noemen, een kaasmaker een proces heeft met een afn omtrent het aantal kazen, dat deze heeft ontvangen, de rechter aan de boekhouding van den kaasmaker wijs in diens voordeel ontleenen. Natuurlijk zal de ree dit alleen doen, als de boekhouding goed is. Men late dit alleen toe op g; van schriftelijk bewijs van de voegdheid van dien ander! Het gebeurt in de practijk meer dan eens, dat een dietnemer zijn zoon, of iemand dien hij in zijn dienst 1 naar de Boerenleenbank zendt om geld te halen ten van zijn loopende rekening, zonder hem een schriftt machtiging of iets van dien aard mede te geven, of zc dat zulk een machtiging ten kantore der Boerenleen berust. Het gebeurt ook wel, dat de kassier dien zoi ondergeschikte het verlangde geld medegeeft; hij laat dan een kwitantie teekenen „per order." Het is begrijpelijk, dat de kassier het geld niet we Hij kent zijn Pappenheimers; hij weet, dat de zoor goede jongen, dat de ondergeschikte een brave ker Dezelfde zoon of ondergeschikte heeft misschien al tallen keeren geld gehaald, en het heeft nooit eenige i lijkheid gegeven. Het is trouwens onaangenaam om

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1935 | | pagina 2