HET BANKGEHEIM OP HET BINNENHOF. TWINTIGSTE JAARGANG No. 6 DECEMBER 1934 R. NIEUWE RACHT 29 T R ECHT OFFICIEEL ORGAAN VAN DE COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BANK TE UTRECHT INHOUD: DACTIONEEL GEDEELTE Zie MEDEDEELINGEN ED ACTIE EN 3MINISTRATIE ELEF. 15867 VERSCHIJNT DEN EERSTEN VAN IEDERE MAAND ABONNEMENT F 0.50 PER JAAR LOSSE NUMMERS 10 CENT FRANCO PER POST ledactioneel Gedeelte. IHet bankgeheim op het Binnen- lof. 2. Twee of meer loopende rekeningen ten name van :én credietnemer. 3. Een onbekende wetsbepaling, die 'erdient gekend te worden. 4. Zegelrecht. 5. Geld- en üffectenmarkt. 6. In Memoriam A. Jansma. dededeelingen. I. Sluiting kantoor Centrale Bank. 2. Re kening en balans. 3. Saldo-biljet per 31 December. 4. De jaarlijksche controle. 5. Afstempeling couponbladen. 6. Coupons Deposito-obligaties. 7. Uitloting Deposito obligaties. 8. Tweede verantwoording Hagelschade- Comité Haamstede. c. Van de Materiaal-Afdeeling. d. Advertentiën. t standpunt der regeering: icherming van bankgeheim 'ijdens de algemeene beraadslagingen over de Rijks- rooting voor het dienstjaar 1935 heeft de Minister van ancien nog eens op duidelijke wijze het standpunt der sering omtrent het bankgeheim kenbaar gemaakt. Wij eren de desbetreffende passage uit de Handelingen reede Kamer 13 Nov. 1934, blz. 239) let vraagstuk van het bankgeheim ligt zoo Uit een :sch oogpunt zou er ook naar mijn meening alles te gen zijn voor opheffing van het bankgeheim. Het spreekt zelf, dat het niet aangenaam is om te verdedigen de andhouding van een institut, waarvan men weet, dat er misbruik van wordt gemaakt voor het ontgaan van be- ingbetaling. Maar men kan zich hierbij nu eenmaal niet r ethische motieven alleen laten leiden. Men heeft zich e vraag te stellen zou met de opheffing van het bank- eim worden bereikt datgene, wat men er van verwacht, ;ou het middel nu wel niet eens erger kunnen blijken dan kwaal. Nu is de zaak zoo, dat ik om sterk overwegende nomische overwegingen volstrekt afkeerig n de opheffing van het bankgeheim l, omdat dat aanstonds zeer belangrijke gevolgen zou ben, met name met betrekking tot het buitenlandsche itaal, dat hier is ondergebracht en dat hier een nuttige :tie vervult, en waarvan de aanwezigheid ook voor de ncieele positie van het Koninkrijk der Nederlanden van te onderschotten beteekenis is. Nu moet men weten ontzaggelijk voorzichtig men juist met betrekking tot dat enlandsche kapitaal moet zijn hoe het telkens voor- it, dat ook op ander gebied, bij noodmaatregelen, de Regeering moet nemen, ook op het stuk van het dingsverkeer, bij mij of bij mijn ambtgenoot van Econo- she Zaken aan de bel getrokken wordt en gezegd dt wees toch voorzichtig, dat gij met Uw maat- regelen niet het buitenlandsch kapitaal verdrijft, want daarmede zouden de belangen van ons volk allerminst zijn gediend. Dat zijn dus de bezwaren. Daartegenover staat de vraag, of wij van de opheffing van het bankgeheim in zoo sterke mate zouden profiteeren. Of dat men gelooft, dat juist de grooten, die thans misbruik maken van het bank geheim, wel maatregelen zouden nemen, door hun kapitalen naar elders over te brengen, om aan de gevolgen van de opheffing van het bankgeheim te ontkomen. Daarom, enkel en alleen op grond van overwegingen, aan het algemeen belang ontleend, meen ik, dat wij het bankgeheim niet moeten prijsgeven. Maar alweer wij doen dat niet alleen voor de grooten, maar ook voor de kleinen. Bij mijn ambt genoot van Binnenlandsche Zaken, die belast is met de zaken van de postspaarbank, en ook bij mij is zeer sterk over wegend deze gedachte, dat het vertrouwen in de spaar banken wordt gehandhaafd en dat eenmaal de toestand zoo is, dat, als het bankgeheim werd opgeheven, ook voor de spaarbanken het gevolg is, dat de menschen het geld gaan weghalen en het in een oude kous stoppen, zoodat het aan de circulatie wordt onttrokken. Ook in dat opzicht zouden wij dus juist het tegendeel bereiken van wat wij zouden willen bereiken, zonder dat wij er een cent belasting meer om zouden kunnen heffen. Op grond van deze afweging van belangen tegenover belangen, en op dien grond alleen, en niet omdat de Minister van Financiën den belastingontduikers de hand boven het hoofd zou willen houden, moet ik mij tegen de opheffing van het bankgeheim blijven verklaren. op blz 44 en volgende

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1934 | | pagina 1