DE RAIFFEISE N-B ODE
ontwerp, en het is dus ook op de coöperaties van toepassing.
De hoofdinhoud van het ontwerp is als volgt. De Minister
van Economische Zaken zal afspraken tusschen ondernemers
algemeen verbindend kunnen verklaren, als deze afspraken
voor de economische verhoudingen in den betreffenden be
drijfstak overwegende beteekenis hebben en het algemeen
belang verbindendverklaring eischt.
„Algemeen verbindend" wil zeggen verbindend voor alle
personen, die ermede te maken hebben; dit zijn natuurlijk in
het bijzonder de ondernemers in den zelfden bedrijfstak.
De Minister kan ook gemaakte afspraken tusschen onder
nemers onverbindend verklaren of wijzigen, wanneer het
algemeen belang dit eischt.
De bedoeling van de verbindendverklaring is om nuttige
afspraken tusschen ondernemers, die de bedoeling hebben
om een eind te maken aan ongew'enschte toestanden in een
bedrijfstak (b.v. moordende concurrentie) van kracht te
doen zijn ook voor hen, die zich niet vrijwillig eraan willen
onderwerpen. Door de verbindendverklaring kan in een be
drijfstak dus stabilisatie en saneering worden verkregen.
Buitenstaanders zullen deze niet meer onmogelijk kunnen
maken, zooals tot nog toe dikwijls voorkwam.
De bedoeling van de onverbindendverklaring is om te ver
hinderen, dat de ondernemers afspraken treffen, die het
algemeen belang schaden; b.v. afspraken, die de consumen
ten te zwaar zouden belasten.
Het doel van het ontwerp kan o.i. ieders instemming
hebben. Misschien, dat ook de coöperatie ervan kan profi-
teeren. Wij denken aan het rapport, dat verleden jaar is
uitgebracht door een commissie inzake de organisatie van
de zuivelcoöperatie in Friesland. In dit rapport werd ge
wezen op eenige misstanden in de Friesche zuivelcoöperatie,
veroorzaakt door de onderlinge concurrentie en naijver. Een
overeenkomst tusschen de goedwillende zuivelfabrieken (de
meerderheid) kan op het oogenblik hieraan geen eind maken,
omdat de minderheid niet wil meewerken. Wordt de over
eenkomst verbindend verklaard, dan moet de minderheid
meewerken.
Al juichen wij dus de bedoeling van het ontwerp toe, toch
zien wij de inwerkingtreding ervan niet zonder vrees tege
moet. Deze vrees zou niet aanwezig zijn, wanneer het wets
ontwerp kon garandeeren, dat de Minister van Economische
Zaken een soort „Uebermensch" zou zijn, een man, be
gaafd met uitzonderlijk verstand, en in staat om over alle
bedrijfstakken een zelfstandig oordeel te kunnen uitoefenen,
•en tevens voorzien van een onfeilbaar begrip van het alge
meen belang. Helaas komt een dergelijke garantie in het
ontwerp niet voor, en zulks ook niet zonder reden. Immers
ook de Minister van Economische Zaken is een mfenschwel
is waar, naar wij aannemen, altijd een zeer bekwaam mensch,
maar toch een mensch met de beperktheid van blik en de
gebrekkigheid van inzicht, die nu eenmaal aan het menschen-
ras eigen zijn. Hij zal dus, als hij straks komt te staan voor
de vele verzoeken om verbindendverklaring, die hem onge
twijfeld zullen worden voorgelegd, moeten afgaan op de
adviezen van anderen. Het ontwerp schrijft het advies van
den Economischen Raad voor. Voor dit lichaam, ho;e jeugdig
het ook is, zal ieder wel respect hebben, maar ook dit kan
niet van alles verstand hebben. Kan het oordeelen over de
toestanden in de zuivelcoöperatie in Friesland, om een voor
beeld te noemen? Wij meenen dit ten sterkste te moeten be
twij fel'en.
De Minister zal natuurlijk ook advies kunnen inwinnen
bij zijn ambtenaren en bij belanghebbenden. Het advies van
belanghebbenden zal uit den aard der zaak meestal eenigs-
zins gekleurd zijn, en of de departementsambtenaren vol
doende van het bedrijfsleven op de hoogte zijn, is aan eenig'en
twijfel onderhevig.
Hoe de Minister, die uit den aard der zaak toch al over
laden is met werk, zich door de diverse adviezen een weg zal
kunnen banen, en hoe hij tot een juiste beslissing zal kunn
komen, die zoowel in het belang van den bedrijfstak als
het algemeen belang is, is ons tot onzen spijt niet duidelij
Wij vreezen dus wij hopen ten onrechte dat h
wetsontwerp te hooge eischen stelt aan het inzicht onz
regeerders, en wij zien de aanneming ervan derhalve ni
zonder eenige twijfelmoedigheid tegemoet.
Wij zeiden zoo juist, dat de coöperatie wellicht voord.eek
van het wetsontwerp zou kunnen plukken. Wij moeh
hieraan toevoegen, dat ook het omgekeerde het geval k;
zijn. Stel, dat de kolenhandelaren voor de verschillen
brandstoffen bepaalde prijzen overeenkomen, en dat zij i
verbindendverklaring dezer overeenkomst weten te verkri
gen. Dan zijn ook de brandstoffencoöperaties hieraan onde
worpen, en daarmede vervalt dan meteen elke bestaansredt
voor deze coöperaties.
In theorie is het zelfde mogelijk wat betreft andere soo
ten van coöperatie, b.v. de aankoopvereenigingen. De M
nister zou een overeenkomst van de handelaren en de mol
naars verbindend kunnen verklaren. Wij vertrouwen echte
dat deze mogelijkheid alleen in theorie bestaat, omdat
aankoopvereenigingen reeds zoo sterk zijn en zulk een vas
plaats in den landbouw hebben ingenomen, dat de Minist:
zal inzien, dat zij niet aan de belangen van molenaars c
handelaren mogen worden opgeofferd.
Dat echter een coöperatie-tak, die nog maar in opkom
is, gevaar loopt door de verbindendverklaring dood gedru!
te worden, schijnt ons buiten twijfel. In ieder geval zal c
coöperatie zich erop moeten voorbereiden, dat de verbinden;
verklaring als aanvalswapen tegen haar zal worden gebruik
Laten wij hopen zonder resultaat. Want wij gelooven nc
steeds, dat de coöperatie, mits volgens gezonde beginsele
toegepast, een factor ten goede is in het economische levei
MIDDENSTANDSCREDIETWEZEN.
In een lezenswaardige brochure, getiteld „Middenstand:
crediet in Nederland en in Nederlandsch-Indië" lezen wi
dat in 1925 aan de toenmalige Centrale van het middei
standscrediet (de Algemeene Centrale Bankvereenigin
voor den Middenstand) een staatsgarantie voor te duchte
verliezen werd verleend van 10 millioen, nadat een paar jaa
te voren reeds .een garantie van \l/2 millioen gegeven.
In 1927 bleek reorganisatie van deze Centrale noodi
(m.a.w. zij kon het ondanks de staatsorganisatie niet bo
werken), en werd zij omgezet in de thans nog bestaand
Ned,erlandsche Middenstandsbank. Deze nieuwe Central
kreeg bij haar geboorte een staatsgarantie van 6)^2 millioe
mee. Eind 1933 was van deze garantie nog -3.700.000 bt
schikbaar. Er was dus 2.800.000 van verbruikt.
Het middenstandscredietwezen heeft dus in een luttel aan
tal jaren een subsidie van meer dan 14 millioen genotei
En hierbij zal het wel niet blijven. Van de resteerende garan
tie zal ook nog wel eenig gebruik worden gemaakt. En da!
komt er nog de garantie van een paar millioen, die de re
geering kort geleden op zich heeft genomen voor het crisis
crediet aan den middenstand.
Wij misgunnen het middenstandscredietwezen al dez
millioenen niet. Wat wij echter niet begrijpen, is, waar tl
midenstanders de vrijmoedigheid vandaan halen om ondank
die millioenen (waarover men hen zelden of nooit hoer
spreken) zoo luide te klagen over bevoorrechting van 1
coöperatie bij de uitvoering van cirsismaatregelen. In dl
eerste plaats, die bevoorrechting bestaat niet eens, want I
coöperaties genieten van die medewerking, di.e zij belangt
loos verleenen, weinig of geen voordeel (onze Boerenleer
1Van de hand van J. Hermans, adjunct-inspecteur bij de A
gemeene Volkscredietbank te Batavia-Centrum.