DE RA IFF EIS EN-B ODE. 99 pachter zijn bestaan hoopt te'vinden; de pachtprijs (be ugen rente) volgt in het algemeen de pachtwaarde (pro- ctiviteitsrente), zij het vaak met aanzienlijke afwijkingen gevolg van bijzondere omstandigheden. Overheidsbe- leiing om pachtwaarde en pachtprijs te doen overeenstem- in is, voor zoover mogelijk en nuttig, aan te bevelen. Het object van het hypotheekcontract is het ter leen ver- ekte geldde boerderij speelt voor den boer de hoofdrol, ar bij het hypotheekcontract is haar rol in zooverre onder schikt, dat zij slechts tot zekerheid dient voor betaling van ite en aflossing; hoofdelement blijft: de geldleening. De :r is eigenaar van den grond en heeft dan ook het eigenaars- ico te dragen. De grondeigenaar-verpachter heeft recht op grondrente; de kapitalist-geldschieter heeft recht op de [itaalrente. Wanneer men overheidsdwang aanvaardt ten ïzien van de grondrente, kan men die ook aanvaarden met rekking tot de kapitaalrente, maar dan zal men in het eene i incidenteelen pachtprijs moeten brengen tot de normale htwaarde (beheerscht door de bedrijfsuitkomsten) en in andere geval de incidenteele kapitaalrente tot de normale litaalrente (bepaald op de kapitaalmarkt) en zal men niet kapitaalrente in verband kunnen brengen met de pacht- aarde, want dit zijn geen gelijksoortige grootheden. (ioo men een pachtcontract kan aangaan met veranderlijken htprijs, gebaseerd op de bedrijf suitkomsten of de prijzen producten, kan men ook een hypotheekcontract trachten te gaan met wisselende rente, overeenkomstig de sehorn- lingen van den rentestandaard. Maar wederom kan men t verlangen, de wisselende rente te doen samenhangen met uitkomsten van het bedrijf. Het zou practisch ook niet gelijk zijn. 3m te besluiten ik hoop niet, dat men uit het voorafgaande (onjuiste) conclusie zou trekken, dat ik van meening ben, de hypotheekboeren maar aan hun lot moeten worden rergelaten. De lezer zou zich in de intentie van dit artikeltje a-gissende hypotheekboeren zitten in nood en 'bij een nood- jéstand behoort een noodmaatregel, en het is te hopen, dat ■e spoedig afkomt. i-(pe bedoeling van dit artikeltje is niet anders, dan in be- ■sel het verschil te laten zien tusschen de op het bedrij f rus- Ide lastenpacht en hypotheekrente. Ik hoop hierin geslaagd Izijn en te hebben aangetoond, dat men den hypothecairen êditeur niet gelijk kan stellen met den eigenaar-verpachter t hem evenmin beschouwen mag als „eigenaar in socialen n", al zou dit laatste niet onaardig klinken. H. ÏN RECHTERLIJKE UITSPRAAK OMTRENT BE ËINDIGING VAN HET LIDMAATSCHAP EENER COÖPERATIE. De meeste lezers zullen zich wel herinneen, dat vroeger, ior de algemeene statutenwijziging van 1925, in de statuten :r Boerenleenbanken stond, dat het lidmaatschap eindigde tn. door faillissement en verhuizing buiten het werkgebied :r Bank. In de nieuwe statuten komen deze wijzen van lid- Kitschapsbeëindiging niet voor. Wij waren namelijk van jeening, dat de Coöperatie-wet van 1925 ze niet toeliet. Zij :nt alleen beëindiging van het lidmaatschap door opzegging inwege het lid, opzegging vanwege het Bestuur, ontzetting tlo verlij den. Sommigen echter hielden een andere meening erop na. Uit 't feit, dat de wet de door ons niet meer geoorloofd geachte ij ze van lidmaatschapsbeëindiging niet noemde, maakten zij |t op, dat die wijzen nu ook verboden waren. Zoo kwam :t. dat in de statuten van verschillende Coöperatie's bleef fen, dat het lidmaatschap eindigde door faillissement, cura- ■e, vertrek, e.d.. plet was te voorzien, dat de kwestie te eeniger tijd aan den :chter zou worden voorgelegd. Dit is nu ook geschied. De «tuten van een Coöperatieve Stroocartonfabriek bevatten de :paling, dat het lidmaatschap eindigt door faillissement, en !T) Zie Mr. O. Gezelle Meerburg c.s., Practisohe Handleiding bij ■Wet op de Coöperatieve Vereenigingen, bl. 33/34. dat een lid, wiens lidmaatschap geëindigd is, een zeker bedrag te betalen heeft. Nu geviel het, dat een lid dezer fabriek fail liet werd verklaard, en de fabriek diende het volgens de sta tuten te betalen bedrag als vordering bij den Curator in. Deze echter weigerde om de vordering te erkennen, zeggende, dat het lidmaatschap niet was geëindigd. Er ontstond een proces en de Rechtbank stelde den Curator in het gelijk. De motiveering van het vonnis laten wij hier volgen „Overwegende, dat het stelsel van „de Wet op de Coöpera tieve Vereeniging" 1925 Stbl. 110. 204 is, dat van zijne be palingen slechts kan worden afgeweken, indien en voorzoover zulks uit die bepalingen zelf blijkt; Overwegende, Jat die wet voor beëindiging van het lid maatschap" der Coöperatieve vereenigingen vier wijzen aan geeft t.w.einde der persoonlijkheid, a) opzegging door het lid, opzegging door het Bestuur en ontzetting, en dat uit geen bepaling der wet blijkt, dat de statuten ook nog andere wijzen mogen vaststellen Overwegende, dat dit niet wegneemt, dat de statuten gron den voor beëindiging van het lidmaatschap mogen inhouden, doch dat zulks nog niet meebrengt dat, bij het zich voordoen van zoodanige grond, het lidmaatschap eindigt, zonder dat de voorschriften omtrent de wijze van beëindiging worden inachtgenomen Overwegende, dat derhalve, wanheer de statuten derge lijke gronden inhouden, deze, al naar mate zij zijn te beschou wen als grond voor verlies van vereischten voor het lidmaat schap of als grond voor ontzetting uit het lidmaatschap, reden zullen zijn voor opzegging door het Bestuur of ontzetting; Overwegende, dat, naar tusschen partijen vaststaat, zoo danige opzegging of ontzetting hier niet heeft plaats gehad, zoodat beantwoording van de vraag, of ten deze in het fail lissement van het lid een grond voor verlies van een ver- eischte voor het lidmaatschap dan wel een grond voor ont zetting uit het lidmaatschap is te zien, achterwege kan blijven; Overwegende, dat mitsdien het lidmaatschap van den ge failleerde niet is geëindigd en aan requirante tot verificatie hare vordering behoort te worden ontzegd." De kwestie is met deze uitspraak nog niet definitief uitge maakt, want de stroocartonfabriek zal, naar wij zoo juist ver namen, in hooger beroep gaan. Te zijner tijd hopen wij den uitslag hiervan mede te deelen. 2) Hiermede worden bedoeld overlijden van een natuurlijk persoon en ontbinding van een rechtspersoon. DE ZWITSERSCHE RAIFFEISEN-BEWEGING IN HET JAAR 1933. Onze Zwitsersche zuster-instelling zond ons een kort ver slag over 1933, dat luidt als volgt: Nadat jaarrekeningen en balansen van de gezamenlijke banken (waarvan er 51 met medewerking van de Centrale waren samengesteld) waren ingekomen, kon omstreeks half April het jaaroverzicht over 1933 worden samengesteld. Dit overzicht geeft een bemoedigend beeld en toont aan, dat de buitengewone vorderingen, welke de Zwitsersche Raif- feisen-banken in de jaren i930/'32 gemaakt hadden, in het crisisjaar 1933, zij het ook in geringere mate, bestendigd zijn. Hoewel de Raiffeisenbanken niet deelen in het inkrimpings proces, zooals dit in het bijzonder bij de grootbanken te voor schijn treedt, komt de achteruitgang van het bedrijfsleven toch tot uitdrukking in een verminderde toename van de inlagen en een vermeerderde achterstand van aflossing- en rente betaling. Verhezen, die voorheen eigenlijk onbekend waren, bleven ook in het afgeloopen boekjaar zeldzaam. Het aantal aangesloten banken vermeerderde met 20 nieuw opgerichte, terwijl verder geen opheffing of uittreding van banken plaats vond. Het totaal aantal steeg daardoor tot 591, welk getal sedert nog is geklommen tot 600. Desondanks be staan in nog slechts één zesde van de plaatsen crediet- coöperaties.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1934 | | pagina 3