28 DE RAIFFEISEN-BODE. ning-courantboekje) het nieuwe nummer boven de rekening te noteeren. Ook hierover komen geregeld opmerkingen bij ons binnen. Wij willen daarom H.H. Kassiers nog eens beleefd, doch dringend verzoeken er steeds zorg voor te dragen, dat zoowel nummer als naam en adres zoo volledig mogelijk boven de folio's worden aangeteekend. Men bespaart hierdoor zoowel den rekeninghouders als H.H. Kassiers en de Afdeeling Inspectie veel overbodige correspondentie. REDACTIONEEL GEDEELTE. RESERVE-VORMING IN CRISISTIJD. Er zijn besturen van Boerenleenbanken, die als volgt redeneerenIn dezen tijd moeten de boeren zooveel mogelijk worden ontlast en wij moeten hen derhalve een zoo laag mo gelijke rente laten betalen; aan onze reserve wordt dan wel weinig toegevoegd, maar dat moet in deze buitengewone om standigheden maar door de vingers worden gezien. Zoodoende komen bedoelde besturen ertoe om aan voor schot- en credietnemers een renté van slechts ongeveer 4% in rekening te brengen. De genoemde redeneering schijnt logisch en zij is in ieder geval zeer sympathiek. Ieder zal voor de gevoelens, waaruit zij voortspruit, respect hebben. Toch zijn wij van meening, dat zij verkeerd is. Tenminste in het algemeen. Niet voor die banken, wier reserve een zoo danige omvang heeft, dat zij de luxe van tijdelijke stopzetting of vermindering der reserve-vorming kunnen veroorloven. Wij gelooven echter niet, dat er veel van die banken zijn. Wij meenen, dat het voor de meeste banken noodzakelijk is om ook in dezen tijd met de reserve-vorming voort te gaan. Ook in dezen tijd misschien ware het beter te zeggen: juist in dezen tijd. Want wanneer zijn reserve's zoo noodig ge bleken als juist thans? Maar, zal men tegenwerpen, moeten wij onze voorschot en credietnemers dan een rente van ongeveer 5% laten be talen? Velen hunner kunnen dat eenvoudig niet. Zij zouden het halve of heele procent meer als het ware uit hun mond moeten uitsparen. Wij voelen maar al te goed het gewicht van deze tegen werping. De kwestie is echter: wat moet het zwaarst wegen, de reserve-vorming of de economische moeilijkheden voor een aantal voorschot- en credietnemers? Naar onze meening moet de reserve-vorming het zwaarst wegen. Deze meening lijkt op het eerste gezicht hard en meedoogen- loos, maar in werkelijkheid is zij dat niet. Want verwaarloo- zing der reserve-vorming kan nog veel ernstiger gevolgen hebben. Wanneer een of meer banken mochten failleeren wegens verwaarloozing der reserve-vorming, zouden de meeste harer voorschot- en credietnemers moeten liquideeren (wij behoe ven niet uit te leggen wat dit beteekent in dezen tijd!)ver schillende borgen zouden moeten bijpassen, en waarschijnlijk zouden de leden op grond hunner aansprakelijkheid een om slag hebben te betalen. Dit alles zou ondergang en moeilijk heden op veel grooter schaal veroorzaken dan die, welke kun nen worden veroorzaakt door het laten betalen van een pro cent meer rente. Hier komen nog twee overwegingen bij. Een rente van ongeveer 5% is en blijft matig, zelfs zéér matig, wanneer men in aanmerking neemt de soort der cre- dieten en voorschotten, welke onze boerenleenbanken ver strekken. Commercieele banken zouden voor verreweg de meeste dier credieten en voorschotten een belangrijk hoogere rente berekenen. Door ongeveer 5% te berekenen blijven de boerenleenbanken dus zeer zeker voldoen aan haar taakhet verschaffen van goedkoop crediet. Niemand zal haar kunnen Het Bestuur der Boerenleenbank is verplicht maande lijks de boeken te controleeren. Deze controle mag niet nagelaten worden. Steeds moet daarbij de kas worden opgenomen. De cijfers van die kasopname behooreh in het .dagboek en in de notulen te worden vermeld. verwijten, dat zij die taak niet naar behooren vervullen, wan neer zij de debetrente op ongeveer 5% bepalen. Men kan en mag niet van onze besturen eischen, dat zij het belang der boerenleenbanken (dat is middellijk het belang van alle daarbij betrokkenen, leden speciaal debiteuren en spaarders) opofferen aan het belang van verschillende voorschot- en credietnemers. Het eerste is een algemeen, het tweede meer een bijzonder belang. En het algemeen belang moet ons inziens het zwaarst wegen. Een tweede overweging is deze. Een bijzonder lage rente is voor niet alle, hopelijk voor lang niet alle debiteuren noodig. Men kan de voorschot- en credietnemers verdeelen in drie soorten: zij, die een normale rente kunnen betalen; zij, die dit niet kunnen, maar wier borgen kunnen bijpassen en zij, die niet tot betaling in staat zijn, en wier borgen ook niet of slechts zeer moeilijk kunnen betalen. Het is zonder meer duidelijk, dat men voor de eerste soort geen bijzondere lage rente behoeft vast te stellen. Dat zou neerkomen op een subsidie, die zij niet noodig hebben. Wat de tweede soort betreft, het is wel zeer onaangenaam om de borgen tot betaling aan te spreken, maar het is niet meer dan redelijk om van hen te verlangen, dat zij datgene bijpassen, dat de schuldenaar zelf niet kan betalen. Het is o.i. niet juist om hun iets te schenken, als de positie der bank daarvóór wordt verzwakt. Blijft alleen de derde soort. Moet men ten behoeve van deze alleen de rente voor allen op een zeer laag percentage bepalen? De vraag stellen is haar beantwoorden. Veel logischer is het om hen een gedeelte dei- rente kwijt te schelden. Tenminste als zij daardoor op de been kunnen worden gehouden. Als het alleen maar „uitstel van executie" beteekent, is het een opoffering voor niets. Als het te voorzien is, dat de be trokken voorschot- en credietnemer toch zal moeten liqui deeren, is het in verreweg de meeste gevallen beter dat hij direct liquideert, dan dat hij daarmede wacht. Maar hiermee komen wij op een ander onderwerp. Het bovenstaande rechtvaardigt ons inziens onze opvatting, dat men ook in dezen tijd de rente op een zoodanig peil moet stellen, dat behoorlijke reserve-vorming mogelijk blijft, en dat men alleen in bijzondere gevallen een speciale lage rente in rekening moet brengen. IETS NIEUWS. Het is altijd interessant om met iets nieuws in aanraking te komen. Vandaar, dat wij de volgende historie aan onze lezers voorzetten Iemand had bij een Boerenleenbank een voorschot aange vraagd, onder borgstelling- van twee borgen, met wie het be stuur genoegen kon nemen. De aanvrage werd toegestaan, en de voorschotnemer kwam met zijn beide borgen ten kantore van den kassier teekenen. Eenige jaren later werd de voorschotnemer failliet ver klaard. De bank sprak de borgen tot betaling aan, doch met weinig resultaat: zij ontkenden geteekend te hebben, en wei gerden derhalve te betalen. Het' bestuur nam toen het Rechtskundig Bureau in den

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1933 | | pagina 2