DE RAIFFEISEN-BODE. I. „Gaarne voldoe ik aan het verzoek der Redactie om iets te schrijven over het tuinderscrediet, daar hiervoor in dezen tijd zeer zeker aanleiding bestaat. Ook in de tuinderij vervult het credieteen zeer ba- langrijke rol. Ook van het tuinderscrediet geldt: dat het toen goede en ten kwade kan werken. In hoever werkt het tuinderscrediet goed De beant woording van deze vraag is doel van dit artikel. Het is noodzakelijk, dat wij eerst eenige aandacht wij den aan het onderscheid tusschen de twee soorten van crediet: het crediet, dienende tot aanschaffing en inrich ting van het bedrijf; en het crediet, dienende tot het voeren van het bedrijf. Het eerstbedoelde crediet dient tot aankoop van grond, het bouwen van kassen, en der gelijke; het tweede tot uitbetaling van loonen, aanschaf fing van meststoffen, zaden, bollen, enz. Het eerstbe doelde crediet is dus naar zijn aard vast crediet. Het kan natuurlijk eerst geleidelijk, over een reeks van jaren, worden terugbetaald. Meestal kiest men voor dit soort crediet den vorm van een geldleening met jaarlijksche aflossingen. Het andere, het zoogenaamde bedrijfscre diet, is naar zijn aard op en neer gaand. Iin de periode van cultuur zal de tuinder geld noodig hebben, maar in de periode van te gelde making van het product zal hij (in normale tijden) de voor de cultuur opgenomen bedragen weer terug kunnen storten. De gelden, op be drijfscrediet aan den tuinder verstrekt, zitten dus veel minder vast, zijn, om een bank-term te gebruiken, veel meer „liquide", dan de gelden die zijn gegeven tot aan schaffing van het bedrijf. Meestal wordt het bedrijfs- crediet verstrekt in den vorm van een crediet in reke ning-courant (loopende rekening); deze vorm is zeer ge schikt er voor, daar de tuinder naar behoefte er op kan „halen" en „brengen." Men moet echter niet denken, dat alle credieten i,n re kening-courant aan tuinders verleend, zuivere bedrijfs- credieten zijn. Het gebeurt herhaaldelijk, dat zulke cre dieten ten deele ook hebben gediend tot aanschaffing (uitbreiding) van het bedrijf. Aan de loop der rekening courant kan men dat heel spoedig zien. Als een tuinder b.v. een crediet heeft van f5000.en het debet-saldo (de schuld in rekening-courant) daalt nooit beneden de f 2000.kan mén veilig aannemen, dat dit bedrag van f 2000.in het bedrijf vast zit, en heeft gediend voor aanschaffing of uitbreiding. Juister zou het in zulk een geval zijn, om de post in tweeën te splitsen: een vaste geldleening ten bedrage van f 2000.1en een crediet in rekening-courant ten bedrage van f 3.000,Dit is juister, omdat bij een crediet in rekening-courant geen aflossingen bestaan; bij een geldleening worden wel af lossingen vastgesteld (ten minste zoo behoort het). Wan neer de f 2000.dus als geldleening is verstrekt, is er meer waarborg, dat de betrokken tuinder deze schuld geleidelijk aflost, hetgeen zoowel in zijn eigen belang als in het belang van den geldgever is. De vraag, in hoever het crediet goed is, moet voor de twee soorten van crediet een afzonderlijke beant woording vinden. Tegen het zuivere bedrijfscrediet kan eigenlijk nooit bezwaar bestaan. Het betaalt als het ware zich zelf terug. Alleen in abnormale omstandigheden, zooals wij thans beleven, is dit niet het geval, en worden de pro ductiekosten door de opbrengst niet gedekt. In abnor male omstandigheden zal men daarom ook met zuivere Met „crediet" bedoel ik in dit artikel het bankcrediet; niet dus net crediet, dat men geniet van leveranciers. En het bankcrediet in ruimen zinniet alleen crediet in rekening-courant, maar ook vaste geldleeningen (voorschotten) bedrijfscredieten voorzichtiger dan anders moeten zijn. Beperking is gewenscht. Men lette erop, dat ik schreef: het zuivere bedrijfs crediet. Ik heb hier dus niet het oog op die credieten, die wel naar den vorm een bedrijfscrediet zijn (crediet in rekening-courant) maar waarin in werkelijkheid ook vast crediet verscholen is. Eenig verschil van meening kan alleen bestaan over de vraag, of het verantwoord is om crediet te geven tot 100 pet. van de te verwachten bedrijfskosten (meststof fen, loonen, enz.), dan wel of men moet eischen, dat de tuinder een zeker deel dezer kosten uit eigen beurs betaalt, zoodat het crediet moet worden vastgesteld op b.v. 75 pet. der te verwachten kosten. In normale tijden zullen de kosten door de opbrengst altijd worden gedekt, en is er dus geen bezwaar tegen om het crediet te bepalen op 100 pet. der kosten. In abnormale tijden echter is het mogelijk, dat de op brengst van het product beneden de eraan bestede kos ten blijft. In abnormale tijden moet derhalve het be drijfscrediet eenigszins worden beperkt, wel tot een zoo danig percentage, dat men kan verwachten, dat het uit de opbrengst kan worden terugbetaald. Deze beperking moet uit den aard der zaak berusten op een meer of minder vage verwachting, want het is in dezen tijd he laas aan niemand gegeven om te voorspellen, welke opbrengst door een bepaald product zal worden opge leverd. Men zal bij zijn verwachtingen uit den aard der zaak aan de voorzichtige kant moeten blijven; de er varing van de laatste jaren heeft ons genoeg voorzich tigheid geleerd! Ik hoor reeds de tegenwerping, dat de tuinder in de abnormale tijden, die wij nu beleven, juist meer crediet noodig heeft, en in plaats daarvan wil ik hem minder toestaan. Hiertegenover moge in de eerste plaats worden opge merkt, dat men bij het geven van crediet toch moet uit gaan van het standpunt, dat de betrokken tuinder het moet kunnen terugbetalen. Men gevoelt toch, dat het onjuist is om aan iemand een crediet van f 2000:te verleenen, als te verwachten valt, dat hij slechts f 1500. zal kunnen terugbetalen. Geeft men hem toch f 2000. dan zal er f 500.blijven staan, waarmede hij het vol gend jaar weer moet ingaan. Dan heeft hij natuurlijk weer crediet noodig, en daar zal hij dan wel weer schuld uit over houden, zoodat hij hoe langer hoe zwaarder on der de schuld komt te zitten, totdat het ten slotte mis met hem loopt, tot schade voor de bank of voor de borgen. In de tweede plaats beteekent beperking van crediet beperking van de productie. En beperking van de pro ductie is in tijden van crisis zeer nuttig, zoo niet noodig. Ongetwijfeld is het voor den betrokken tuinder hard, als hij niet meer genoeg bedrijfscrediet kan krijgen. Hij zal dan zijn bedrijf hetzij moeten beëindigen, hetzij sterk moeten inperken. Maar veelal is het zijn eigen schuld, als hij een deel zijner bedrijfsonkosten niet uit eigen zak kan betalen. Veelal heeft hij in goede tijden minder op zij gelegd dan hij had kunnen doen. Ik bedoel niet, dat hij het geld over den balk heeft gegooid, doch dat hij het geld, dat hij overhield, te veel heeft vastgelegd in uit breiding van zijn bedrijf. In ieder geval, het kan niet de taak van een bank zijn om den tuinder meer bedrijfscrediet te geven dan hij uit de opbrengst zal kunnen terugbetalen. Wenscht men, dat hij toch meer crediet krijgt, dan zal de overheid moe ten bijspringen. Want dit meerdere crediet is dan eigen lijk crisisondersteuning. En hiervoor moet niet de bank, maar de overheid zorgen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1933 | | pagina 3