DE RAIFFEISEN-BODE. hen, evenals van den schuldenaar, meerdere zekerheid kan verlangen. Dat een borg meerdere zekerheid verstrekt, kan zeer nuttig zijn. Als de schuldenaar en de andere borg „twijfelachtig zijn geworden, drijft het voorschot of crediet voor het veivo g feitelijk slechts op één persoon. Dit is in strijd niet den geest der statuten, die zulks blijkbaar niet hebben gewild. Daarom verlange men in zulk een geval meerdere zekerheid van den nog goeden borg. Niet alleen wegens de vereischte trouw aan de statuten, maar ook omdat men daardoor gewaarborgd wordt tegen het risico, dat ook de goede borg twijfelachtig gaat worden. Men krijgt dus weer meer vasten grond onder de voeten, en dat is'in deze onzekere tijden van het hoogste belang. Ook van borgen, die reeds achteruitgaande zijn, kan men misschien nog wel meerdere zekerheid verkrijgen. De vraag rijst: Wat, als de borg weigert om meerdere zekerheid te stellen? Rechtstreeks kan men hem hiertoe met dwingen, doch indirekt wel. Men kan hem namelijk zeggen, dat hij, als hij blijft weigeren, tot betaling zal worden aange sproken. In de meeste gevallen zal de borg dan wel de voor keur geven aan zekerheid-stelling. Waarin kan die meerdere zekerheid bestaan In achterborg tocht, in verpanding of cessie van een (hypothekaire) vorde ring, van een levensverzekering, en in hypotheek. In voorkomende gevallen kan men zich voor de benoodigde akte wenden tot het Rechtskundig Bureau der Centrale Bank. UIT ONZE BOERENLEENBANKEN. WAT EEN GELDERSCHE BOER DENKT VAN DE CRISIS EN HAAR OPLOSSING. M. de V., Geachte vergadering. Er is reeds veel gesproken, veel geschreven en veel aangewend om verbetering te brengen in de huidige crisis die stad, land en volk teistert. De beste economen zoeken naar oplossing doch het goede middel om verbetering te brengen, schijnt maar niet gevonden te kunnen worden. Dat deze crisis in buitengewone mate ernstig is voor onzen land- en tuinbouwstand, behoef ik niet meer te verkondigen, dit weet iedere boer of tuinder het beste bij on dervinding met zijn verkregen bedrijfsresultaten, die angst wekkend zijn en die bij eenig voortduren hunne bedrijven zullen te gronde doen gaan. Ook ondervindt onze crediet- coöperatie de ernstige gevolgen ervan, en ieder bestuur der plaatselijke boerenleenbank ziet met bezorgdheid de toekomst tegemoet, doordat, niettegenstaande de getroffen steunmaat regelen der regeering, de toestand in den landbouw nog steeds niet beter, doch ernstiger en zorgvoller wordt. Dit geeft mij aanleiding om op deze algemeene vergadering de crisis eens te bespreken, zooals de Gelderschen boer er in het algemeen over denkt als practisch beoordeeler. Het is geenszins mijn bedoeling de getroffen steunmaat regelen te becritiseeren, ik wil alleen constateeren dat deze maatregelen door theoretische deskundigen zijn voortgebracht en voor het meerendeel niet geschikt zijn voor het practisch belang van den boer. Dat dit vraagstuk door mij door een geheel andere bril be keken wordt als practisch boer dan door de geleerde bril onzer deskundigen, zal wel niemand mij kwalijk kunnen nemen. Ik wil de ontwikkeling van den landbouw eens nagaan van af het jaar 1880. Van af dien tijd heeft de landbouw zich gelei delijk bewogen in die richting, welke tot voor heden als de beste gekwalificeerd werd. Tot de tachtiger jaren was de landbouw hoofdzakelijk ingesteld voor de behoefte van voedselvoor ziening van eigen land, nadien kwam het groote keerpunt. Vanaf dien tijd nam de invoer van buitenlandsche granen geleidelijk toe, waardoor de boeren, die gewoon waren hun granen te verkoopen, de prijzen van de granen zoo zagen dalen, dat zij in plaats van graan te verkoopen (dat niet meer loonend bleek te zijn) graan gingen bijkoopen. M. de V. De volgende bewering klinkt wel hard, doch zij is er niet te minder waar om. Vanaf het oogenblik dat door den handel goedkoop buitenlandsch graan werd ingevoerd, was een loonende graanbouw voor den boer niet meer mogelijk. Een uitzonderingstij d hebben wij sindsdien voor den graanboer gekend, n.1. de jaren 1915 tot 1928, toen de graanprijzen voor hem loonend waren. Wegens een niet loonend graanbedrijf werd den boer genoodzaakt, door bijkoop van buitenlandsche granen zich toe te leggen op zuivel-, vleesch- en eierenwinning, waardoor de boerenbedrijven werden omgezet in speculatieve vee-, zuivel-, varkens- en kippenbedrijven. Het geheele bedrijfsleven moest zich geleidelijk instellen op afzet in het buitenland en op verovering van de wereldmarkt. Het zou dwaas zijn te ontkennen dat deze ontwikkelingsgang voor velen gunstig is geweest, doch het valt ook niet te ont kennen, dat de niet-grondbezitter-varkensmester en de niet- grondbezitter-kippenhouder het meeste van dezen ontwikke lingsgang hebben geprofiteerd, omdat deze uitsluitend goed koop buitenlandsch graan voor hunne bedrijven konden aan wenden, terwijl de boer-grondbezitter lijdt onder de hooge exploitatiekosten van zijn geteelde producten, daar deze hem twee- tot driemaal meer kosten dan het ingevoerd buiten landsch graan. Wij moeten helaas erkennen, dat schier alle bedrijven aan deze waarzinnige speculatieve uitbreiding hebben meegeholpen. De landbouwer-veehouder heeft zijn veestapel tot een te groot aantal opgevoerd en zijne gebouwen voor dat aantal ingericht; de landbouwer-varkensmester heeft zijn ge bouwen ingericht voor een te groot aantal mestvarkens, de kippenhouder heeft zijn aantal kippen vertienvoudigd en daar voor dure kippenpaleizen gesticht, de tuinbouwer heeft zijn glascultuur maar steeds uitgebreid, zoodat thans de overheid moet ingrijpen en maatregelen neemt tot beperking. Waren deze uitbreidingen nog maar met eigen verdiend geld verricht, de ellende zou dan nog maar half zoo ernstig zijn, doch het meerendeel dier te grootsch gestichte bedrijven liggen nu onder den druk van te groote kapitaalschuld, die in de vroegere goede jaren te gemakkelijk en in te ruime mate kon worden gemaakt en nu de bestaansmogelijkheid ondermijnt en vernietigt. Men kan nu wel beweren, dat het buitenland schuldig is aan al onze ellende door de belemmering van den invoer onzer landbouwproducten (contingenteering en het heffen van hooge invoerrechten), men kan met verontwaardiging en afkeuring die handelingen bespreken, de tijd heeft het ons reeds vol doende aangetoond, het buitenland gaat rustig door met onze producten te weren door verhoogde invoerrechten of met nieuwe invoerbemoeilijkingen. Een andere koers is van het buitenland bijna niet meer' te verwachten, omdat het beoogt hiermede zijn eigen boerenstand te beschermen. Dat het wereldconsult te Londen verbetering zal brengen in de thans opgetrokken tariefmuren en deze zullen worden ver laagd, is bijna niet aan te nemen, gezien het standpunt van den Adjunct Staatssecretaris Moley, raadgever van President Roosevelt, die in zijn op 22 Mei j.1. gehouden radiorede er de wereld attent op maakte, dat zij niet veel moet verwachten van de economische wereldconferentie, en elk land de genezing van de tegenwoordige kwalen bij zich zelf moet zoeken. Is deze waarschuwing van uit Amerika voor ons niet van groot belang? En geeft deze bekentenis geen nieuwe reden voor ernstig onderzoek of onze handelspolitiek wel beant woordt aan de verwachting die men er van heeft, en of ze niet in strijd is met de belangen van landbouw en industrie? Wan neer de practische boer het antwoord op deze vraag moest geven, hij zou luide verkondende tegenwoordige handels politiek is voor den boer noodlottig en de grootste schuldige aan de ernstige landbouwcrisis. Het schijnt mij toe, dat de ontwikkelingsgang in den land bouw te theoretisch is opgezet, en het parooi hoogtij heeft ge vierd, groote omzet groote winst. Het tegendeel wordt nu ge oogst, n.1. groot verlies. Deze ontwikkelingstheorie blijkt te zijn een groote vergissing, die thans crisismaatregelen noodig maakt, welke mischien geheel voorkomen hadden kunnen worden, indien tijdig maatregelen waren genomen die meer

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1933 | | pagina 3