DE RAIFFEISE N-B ODE.
19
uitdrukkelijk te ontslaan van de legale beteekening
van dat beding, zijnde tevens daarvan aanteekening
geschied in de registers van de ondergeteekende
en neemt tegenover den Hypotheekhouder op zich de
verplichtingen, voortvloeiende uit de „Bepalingen", neer
gelegd bij akte van 18 October 1915 bij Notaris G. K r a-
in e r te Amterdam en bij akte van 23 October 1915 'er
Griffie van de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam.
overwegend B,
r dat bij akte van 18 October i9IS bij Notaris
G. Kramer te Amsterdam en bij akte van 23 October
1915 ter Griffie van de Arrondissements-Rechtbank te
Rotterdam zijn neergelegd de volgende
i „BEPALINGEN".
i°. In geval van schade zal de Verzekeraar de volgens
het contract van verzekering aan den Verzekerde
verschuldigde vergoeding met den Hypotheekhou
der verrekenen, tenzij de Hypotheekhouder zijne
schriftelijke toestemming verleent tot uitbetaling
der vergoeding aan den Verzekerde.
2°. Indien de Verzekeraar mocht beweren, dat de
bovengenoemde verzekering nietig is of dat zijne
verplichting uit de verzekering geëindigd is, of in-
dien de verzekerde som mocht worden verminderd,
zal de Verzekeraar daarvan schriftelijk kennisgeven
aan den Hypotheekhouder aan het in de Verklaring
vermelde of daarin gewijzigde adres onder mede-
deeling, zoo de verzekering nog niet geëindigd is
of de vermindering nog niet is ingegaan, van den
datum waarop een of ander zal geschieden.
3°. Voor het geval dat de Verzekeraar beweert aan
den Verzekerde geene of geen volledige schade
vergoeding verschuldigd te zijn
hetzij a omdat de verzekering nietig is of zijne
verplichting is geëindigd,
hetzij b ingevolge de Verzekeringsvoorwaarden of
de Wet, wegens een daad of verzuim van
den Verzekerde of den bewoner,
hetzij c omdat bij bovenvermelde verzekering niet
is verzekerd tegen schaden, die volgens de
„Bepaling" sub 4 tegenover den Hypo
theekhouder als schade wegens brand
worden aangemerkt,
hetzij d omdat de Verzekerde slechts bij weder
opbouw aanspraak op schadevergoeding
heeft,
1 hetzij e omdat de Verzekeringsvoorwaarden tegen
over den Verzekerde na de dagteekening
dezer Verklaring, zonder toestemming van
den Hypotheekhouder zijn gewijzigd, an
ders dan door uitsluiting van de sub 4 met-
name uitgezonderde schaden,
dekt de Verzekeraar het hypothecair belang van
1 den Hypotheekhouder zoolang de verzekering
tegenover den Verzekerde loopt, en bovendien tot
den twaalfden dag inbegrepen nadat de kennis
geving, sub 2° voorgeschreven, door den Hypo
theekhouder is ontvangen, en zal de Verzekeraar
dus in geval van brand den Hypotheekhouder uit
betalen de vergoeding der schade, die hij door dien
brand lijdt, overeenkomstig deze „Bepalingen" sub
4, 5, 8, 9 en 10, voor zoover de Hypotheekhouder
1 die" niet reeds krachtens een beding als bedoeld bij
art. 297 Wetb. van Koophandel heeft ontvangen.
4°. Als schade wegens brand worden tegenover den
•Hypotheekhouder aangemerkt alle verliezen en
schaden omschreven in de artt. 290292 Wetb. van
Koophandel, met uitzondering van
a. die het gevolg zijn van het ontploffen van bus
kruit of dergelijke explosieve stoffen of het
springen van stoomketels, voor zoover de schade
niet door opgevolgden brand is veroorzaakt,
alsmede van brand op liooger gezag ontsto
ken, of
b. die zijn ontstaan bij oorlog, vijandelijken over
val, opstand of volksoproer, tenzij blijke dat de
brand aan eene andere oorzaak moet worden
toegeschreven.
Schade ontstaan door ontploffing van uit steen
kolen bereid lichtgas wordt niet uitgezonderd.
Bovendien worden tegenover den Hypotheek
houder de uitgezonderde schaden als schade
aangemerkt voor zoover de voorwaarden van
de verzekering met inbegrip van eventueel
daarin aangebrachte wijzigingen die schaden
omvatten.
Als schade door den Hypotheekhouder geleden
wordt aangemerkt de waardevermindering welke
het onderpand in zijn geheel genomen door den
brand heeft ondergaan, en zulks uiterlijk tot het
beloop van zijne inschuld met de renten, extra
renten en kosten. Voor zoover het tweede lid van
art. 253 van het Wetb. van Koophandel daarbij van
toepassing is, wordt als de waarde van het ver
zekerde voorwerp aangemerkt de verkoopwaarde
van den verzekerden opstal.
50. De Hypotheekhouder heeft ingevolge het bepaalde
sub 3 geen recht op hoogere schadevergoeding dan
de verzekerde som, doch indien het oorspronkelijk
bedrag der verzekering mocht vermonderd zijn,
gedurende twaalf dagen nadat de kennisgeving van
sub 2 is ontvangen het vroeger bedrag.
6°. Bij het ontvangen eener kennisgeving vermeld sub
2° heeft de Hypotheekhouder het recht zijn belang
op de bovenomschreven voorwaarden verzekerd te
houden gedurende uiterlijk drie maanden na het
ontvangen dier kennisgeving en is de verzekering
dan nog niet geëindigd, na dat eindigen, mits hij
dn Verzekeraar zijn wensch daartoe kenbaar maakt,
voordat hetzij de in 'sub 30 vermelde termijn van
twaalf dagen is verstreken of de verzekering is
geëindigd, tegen betaling eener naar verzekerd be
drag en tijd evenredige premie als door den Ver
zekerde verschuldigd was.
Hetzelfde geldt bij kennisgeving dat de verzekerde
som is verminderd, voor het bedrag waarmede deze
is verminderd, en tegen betaling van premie over
dat bedrag.
7°. Bijaldien het verzekerde is verkocht, heeft de Hypo
theekhouder het recht zijn belang op de boven
omschreven voorwaarden verzekerd te houden
tegen betaling eener naar het verzekerd bedrag en
tijd evenredige premie voor zoolang hij dit in zijn
belang wenschelijk oordeelt, mits vóór eventueelen
brand zijn verlangen daartoe hebbende te kennen
gegeven.
8°. De verzekering zoo van sub 3, als van sub 6 of 7
vervalt, indien de Hypotheekhouder eene nieuwe
verzekering van het onderpand goedkeurt. Indien
hij daarvan aan den Verzekeraar kennis geeR, is
deze gehouden de voor de verzekering sub 6° ge
noten premie van den dag van ontvangst der ken
nisgeving af te restitueeren.
9°. Indien en zoolang de hypotheek geen eerste hypo
theek is, gelden de „Bepalingen" sub 1, 3, 4, 5, 6
en 7 slechts voor zoodanig bedrag als van de te
betalen schadevergoeding overblijft na verrekening
of uitbetaling aan hypothecaire schuldeischers, die
bevoorrecht zijn boven den Hypotheekhouder, aan
wien eene Verklaring naar aanleiding van art. 297