VRAAG EN ANTWOORD. UIT ONZE BOERENLEENBANKEN. NIET BELEENBAAR? DE RAIFFEISEN-BODE. 77 Vraag. Het komt hier den laatsten tijd nog al een enkelen keer voor, dat een borg verzoekt aan het bestuur om het crediet van een debiteur te verlagen met een zeker bedrag. Wanneer er termen voor inwilliging aam wezig zijn wordt daartoe overgegaan. t Er bestaan hier echter twee meeningen over zulke gevallen waarover ik gaarne Uw meening vernam. 1. wordt gezegd, dat een borg niet het recht heeft het crediet van een debiteur te doen verlagen. Men zegt dat wanneer een borg zulks kon doen, dat dan dte bank niet of althans moeilijk crediet kon geven. Dus wanneer een debiteur, die financieel goed is, het wenscht, blijft de crediet-akte geheel van kracht,! niettegenstaande de protesten van den borg. 2. wordt gemeend, dat wanneer een borg zijn borg-i stelling wenscht te zien verlaagd van b.v. f2000. tot f 1.500.het bestuur daartoe verplicht is (De betreffende rekening laat vermindering toe.) Den debiteur moet echter onmiddellijk kennis wor den gegeven van het verzoek van den borg, opdat hij (deb.) niet in moeilijkheden komt, door b.v. net op den dag der vermindering nog voor 'f500.goe deren te koopen. De vraag is nu: Welke meening is de juiste? Antwoord. De eerste meening is de juiste. Een borg heeft niet het recht inperking van het crediet 'te eischen. Hij kan deze hoogstens verzoeken, en wan neer het Bestuur dit verzoek inwilligt, is dit een geheel vrijwillige gunst. Wanneer het Bestuur het verzoek niet inwilligt, heeft de borg niets te zeggen (althans rech tens). Een andere vraag is het natuurlijk, of het in het alge meen niet gewenscht is, dat het Bestuur met derge lijke verzoeken der borgen rekening houdt. Deze vraag zouden wij bevestigend willen beantwoorden, en zij wordt blijkbaar ook zoo beantwoord door Uw Bestuur. U schrijft ten minste, dat tot inperking wordt overgegaan, wanneer daartoe termen aanwezig zijn. Voor den vorm, waarin de inperking van een crediet moet geschieden, zie men het desbetreffende artikel in dit nummer. Vraag. Indien een Spaarbankboekje als onderpand voor een opgenomen bedrag onder berusting der Boeren leenbank is. kan daarop dan door anderen beslag worden gelegd? Antwoord. Wanneer een spaarbankboekje aan de Boerenleenbank is verpand als zekerheid voor een schuld van den spaarder, kan een andere crediteur van den spaarder-schuldenaar nog wel beslag erop leggen, maar veel voordeel zal hij hiervan niet hebben. Hij heeft er al leen iets aan, wanneer het spaargeld meer bedraagt dan de schuld aan de Bank. Dan komt dit meerdere aan den beslaglegger ten goede. De Bank gaat in ieder geval vóór. Verpanding van een spaarbankboekje kan echter alleen worden aangenomen, wanneer hiervan een akte is opge maakt. Dat het boekje alleen onder berusting der Boe renleenbank is, kan niet als voldoende bewijs der ver panding worden aangemerkt. Er moet dan nog zoodra mogelijk een akte worden geteekend. Voor het opstellen van zulk een akte wende men zich tot het Rechtskundig Bureau der Centrale Bank. Opmerking verdient, dat verpanding niet noodig is, wanneer de Boerenleenbank geen afzonderlijke spaarbank heeft. Dan is het spaargeld belegd bij de Boerenlaan- bank zelf, en is dus een vordering van den spaarder- schuldenaar op de Boerenleenbank, terwijl daartegenover staat een vordering van de Boerenleenbank op den spaar der-debiteur. Deze vorderingen kunnen met elkander worden verrekend („vergeleken" of „gecompenseerd", zooals de rechtskundige term luidt), ook zonder verpan ding. Verreweg de meeste Boerenleenbanken hebben echter een afzonderlijke Spaarbank opgericht, en zij zullen er dus goed aan doen om spaargeld, dat een schuldenaar heeft staan, te laten verpanden. Ook het laten verpanden van spaargeld, door de borgen ingelegd, is aanbevelenswaardig, althans wanneer de bor gen niet voor 100 <y0 soliede zijn. Ieder, die met de economische toestanden in onze maat schappij eenigszins bekend is, weet wat een voorname plaats de hypotheekbanken daar innemen. Niet minder dan een 50-tal van die instellingen groot en klein is ons land rijk en alle te zanten hebben ze niet veel minder dan 1000 ntillioen gulden aan hypotheken uitstaan. Het schijnt een winstgevend en een weinig-riskant bedrijf, waaraan de eersten uit den lande blijkbaar gaarne hun mede werking verleenen, getuige de lijst van commissarissen. In 1929 werd door al die instellingen te samen eén winst gemaakt van ruim 8 ntillioen gulden en werden dividenden uitgekeerd van 2030 en meer afgezien nog van de ruime tantièmes. En de jaren '30 en '31 zijn, meen ik, niet minder voordeelig geweest. Geen wonder, dat het aantal van die bedrijven voortdurend toeneemt. Bestond voor 70 jaar nog maar één enkele hypo theekbank en waren er voor een halve eeuw nog maar 4 of 5, sedert is dit aantal voortdurend toegenomen en nog komen er nieuwe bij. Want waar eenige betrouwbare en kapitaalkrachtige men- schen zich vereenigen, daar kan vrij gemakkelijk een nieuwe N.V. Hypotheekbank worden opgericht.' Een ton of 45 aan aandeelen, waarop te storten 10%, zijn wel te plaatsen. Dan kan begonnen worden met de uitgifte van pandbrieven en het verstrekken van hypotheek. Zoo spoedig mogelijk wordt beursnoteering voor de pand brieven aangevraagd om ze aantrekkelijker te maken en er wordt gestreefd naar erkenning van de fondsen door post spaarbank en andere instellingen, die groote bedragen in ef fecten beleggen. En in 't algemeen bij solied beheer en vak kundige leiding, kan dat ook wel bereikt worden; althans de meeste hypotheekbanken hebben het weten te bereiken. Waaraan, vraagt men zich af, mag toch die buitengewone ontwikkeling van het hypotheekbedrijf zijn toe te schrijven? Waarschijnlijk hebben meerdere factoren daartoe samenge werkt. Maar één ervan en misschien de belangrijkste is naar mijn meening deze, dat de hypotheekbanken het hebben klaar gespeeld om niet-liquide vorderingen om te zetten in wei liquide. De niet-liquide zijn de hypotheken, de wei-liquide de pandbrieven. Want een liquide bezit heeft in veel omstandigheden de voorkeur boven een niet-liquide, zelfs al is het rendement van het eerste iets lager, dan van het tweede. Zeer veel houders van pandbrieven verkiezen daarvan dat bezit boven een hy pothecaire vordering tot een gelijk bedrag. En speciaal ook voor spaarbanken, verzekeringsmaatschap pijen en dergel. geldt die voorkeur. Zoo heeft de postspaar bank ettelijke millioenen aan pandbrieven in portefeuille met de zekerheid, dat als de opvraging van spaargelden daartoe zou noodzaken, die pandbrieven beleend zouden kunnen wor den bij de Ned. Bank. De bedoeling nu van het voorstel, dat ik in vorige nummers

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1932 | | pagina 5