DE RAIFFEISE N-B ODE. 75 VERBAND OP LANDBOUW-INVENTARIS. Uit de Nieuwe Rott. Courant van 20 Maart j.l. ne men wij het volgende bericht over: „De Zweedsche regeering heeft bij den Rijksdag een wetsvoorstel ingediend, dat de strekking heeft om door middel van een afzonderlijke wet de moge lijkheid te scheppen een recht van hypotheek te ves tigen op den roerenden landbouw-inventaris, welke zoowel levende als doode have omvat. In veiiband hiermede zullen eenige bestaande wetten gewijzigd moeten worden. Met het ontwerp, dat in hoofdzaak aansluit bij het in het begin van 1930 verschenen advies deth „Jordbruks-utredning", betreffende maatregelen ter verleening van credieten aan den landbouw, wordt,1 naar de Nederlandsche gezant te Stockholm meldt, beoogd, naast de bestaande mogelijkheid van pand recht op roerende zaken dat evenwel als crediet- mogelijkheid voor den landbouwer, die zijn inventaris uiteraard onder zich moet blijven houden, niet (in aanmerking komt het verleenen van voorschot ten mogelijk te maken met den landbouw-inventaris als zekerheid op ongeveer dezelfde wijze als ^zulk's geschiedt met roerende goederen. Bij aanneming van het voorstel zal de landbouwer een beter mid-1 del hebben om zich crediet te verschaffen dan door borgtocht en wissels, waarvan hij nu afhankelijk js. Hypotheekrecht op den landbouw-inventaris zal ook tot langere crediet-termijnen kunnen leiden. Aange zien echter roerende goederen een minder goede zekerheid vormen dan onroerende, zal het bij dezen nieuwen vorm van hypotheek vooral ook aankomen op de persoonlijke eigenschappen van den schulde naar." Enkele jaren geleden heeft de Hollandsche Maat schappij van Landbouw over ongeveer hetzelfde onder werp („credietverleening met vee als onderpand") een rapport uitgebracht, dat overgenomen is in de Raiffeisen- Bode van November 1928. De conclusie van dit rapport was, dat de vestiging van verband (dit achten wij een juister woord dan „hypotheek" of „onderpand") op vee op veel bezwaren stuitte, en dat de invoering ervan in verband met het goed ontwikkelde landbouwcredietwezen hier te lande niet vereicht was. Wij konden ons met deze conclusie geheel vereenigen. Wij vragen ons echter af, of het in deze abnor male omstandigheden geen aanbeveling verdient om het verband op landbouw-inventaris in te voeren. Heel wat debiteuren en borgen zijn achteruit gegaan. Het kost hun groote moeite aanvullende zekerheid te geven, en het is hard om tot invordering over te gaan. Is voor zulke gevallen de mogelijkheid van verband op landbouw-inventaris niet de oplossing? Op het oogen- blik behelpt men zich wel met de z.g. koeiencontracten (eigendomsoverdracht van het vee tot zekerheid), maar dit is een heel lastig soort van zekerheid. Verband op inventaris is ook wel geen Ideale zekerheid (wij zouden het voor normale tijden ook nooit propageeren), maar is toch, :w<anneer het wettelijk goed geregeld is, belangrijk beter en gemakkelijker. Wij brengen de hier gestelde vraag (meer is het nog niet) onder de aandacht van de maatschappijenvan landbouw en de centrale landbouw-organisaties. Wellicht willen deze haar overwegen, en eventueel aan de regee ring de noodige voorstellen doen. Wanneer de regeering in dezen wil helpen, behoeft zulks haar niets te kosten. In zoover behoeft er tegen dezen maatregel dus geen enkel bezwaar te bestaan. Wij merken nog op, dat het verband op den inventaris alleen zou mogen worden gevestigd ten behoeve van daartoe door de overheid aangewezen instellingen (even als in Zwitserland het geval is). Anders wordt er mis bruik van gemaakt. In vrijwel alle landen, die het ver band op inventaris kennen, bestaan beperkende bepalin gen om misbiuiken te weren. De Zwitserscbe maatregel is daartoe het meest doeltreffend. VERMINDERING VAN DE BIJDRAGE AAN HET HANDELSREGISTER. Men weet, dat de jaarlijksche bijdrage voor het han delsregister afhankelijk is (althans voor de Boerenleen banken) van de totaal-hoogte van de volgende posten in de jaarrekening: 1. ontvangen spaargelden (eventueel: ontvangen van de spaarbank), 2. terugbetaalde voorschot ten, 3. ontvangen in loopende rekening van de leden (niet van de Centrale). Bedragen deze posten te zamen niet meer dan f 300.000,dan is de bijdrage voor de betrokken Bank f2.50 (eerste klasse); bedragen zij meer dan f 300.000,doch niet meer dan f 600.000,'dan is de bijdrage f5.(tweede klasse); bedragen zij meer dan f600.000.doch niet. meer dan fi.000.000,dan is de bijdrage f 10.(derde klasse); bedragen zij meer dan f 1.000.000,dan is de bijdrage f 20.(vierde klasse). In de laatste jaren is de omzet van verschillende Ban ken gestegen, met het gevolg, dat zij in een hoogere klasse terecht kwamen en een hoogere bijdrage moesten betalen. Nu echter is het een tijd van dalenden omzet, en het is dus waarschijnlijk, dat diverse banken weer in een lagere klasse zullen komen. In dat geval doen zij er goed aan tot het handelsregister een verzoek te richten tot verlaging der bijdrage. Naar wij meenen, moet dit verzoek geschieden pp een formulier, dat op aanvrage bij het Handelsregister gratis wordt afgegeven. (Model V). Dit formulier is eigenlijk bestemd voor opgave van verandering in het kapitaal; bij de Boerenleenbanken zal het moeten dienen voor opgave van verandering in de bovenbedoelde posten. De bijdrage voor 1932 kan niet meer worden gewijzigd. Wijziging der bijdrage voor 1933 moet tijdig worden aangevraagd, en het is het beste het maar direkt te doen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1932 | | pagina 3