DE RAIFFE
ISEN-BODE.
61
hun opgelegde taak naar behooren te vervullen. Men
bedenke daarbij, dat ook de zorgen, vooral de materiëele,
zorgen, voor de achterblijvenden bij vroegtijdig overlijden
den Kassier kunnen drukken en terecht werd het daarom,
in het welbegrepen belang van de Locale Banken ge
acht, ook in dit opzicht het hare te doen, opdat het altru-
istisch streven van onze Organisatie ook in dit opzicht
tot zijn recht zoude komen.
Verschillende Boerenleenbanken hebben in den loop
dezer vijf jaren maatregelen getroffen en op de eene of
andere wijze de toekomst van den Kassier verzekerd.
Ongeveer tachtig Boerenleenbanken maakten daarbij ge
bruik van de mogelijkheid tot verzekering, geopend
krachtens het collectief verzekeringscontract, hiervoor
reeds met een enkel woord aangehaald.
De drie voornaamste vormen van verzekering werden
in dit contract mogelijk gemaakt:
i°. het verleenen van een ouderdomspensioen van den
Kassier op 60- of 65-jarigen leeftijd;
2°. het sluiten van eene gemengde verzekering, d.w.z.
de uitkeering van een zeker kapitaal op 60- of;
65-jarigen leeftijd van den Kassier of bij eerden
overlijden van dezen en
30. het sluiten van een weduwen- of weezenpensioen
bij eventueel overlijden van den Kassier.
Uit een van deze drie vormen, waarvoor zeer voor,-
deelige voorwaarden konden worden bedongen, zal men
dus eene keuze kunnen doen.
In de gevallen, waarin tot heden in overleg met ons!
eene verzekering volgens dit contract werd aangegaan/
kwamen de premie-kosten geheel of voor het grootste',
gedeelte ten laste der Boerenleenbanken.
Onnoodig te zeggen, dat het Bestuur van elke Bank/
waarvan men ten behoeve van den Kassier eene derge
lijke regeling voor de toekomst wil treffen, zal moeten
beslissen, op welke wijze en tot welk bedrag men daarin
zal kunnen voorzien.
De Centrale Bank stelt zich gaarne beschikbaar daarbij
van advies te dienen en de noodige correspondentie met
de Verzekering-Maatschappij te voeren. Ook de premie
betalingen loopen via de Centrale Bank; zij verleent hare
bemiddeling daartoe kosteloos.
UIT ONZE BOERENLEENBANKEN.
NIEUW UITSTEL FORMULIER VOOR BORGEN.
Geachte Redactie!
In no. 7 der Raiffeisen-Bode trok in 't bizonder mijne
aandacht bovenstaand schrijven.
Het is mogelijk dat bij grootere banken het eenige
moeilijkheden veroorzaakt, ofschoon ik dit nog niet kon
zien, (immers bij grootere banken is ook meer personeel
in verhouding) vind ik nog altijd de regeling zoo die
thans is de beste, wat u ook in uw laatste zinsnede be
vestigt.
Men krijgt door 't toezenden van het formulier in het
geheel geen bewijs in handen, dat de borg toestemt in
de nieuwe regeling.
In elk geval komt 't mij gewenscht voor, zoo'n schrijven'
aan de borg(en) te laten aantee'kenen, men krijgt daar
door in elk geval 't bewijs de brief aan de betrokkene'
is verzonden, ofschoon hij later nog altijd kan ontkennen
een dergelijk schrijven te hebben ontvangen en de Be
sturen voor moeilijkheden kunnen komen te staan.
Het is mij. door dit schrijven niet te doen mij in uwe
regelingen te mengen, doch ik meen goed te doen toch
mijne meening te dien opzichte kenbaar te maken en
u af te raden, de door u genoemde formulieren in
practijk te brengen, aangezien men lat?r geen bewijs
heeft; de handteekening der borgen is, zoo u zelf ook
erkent, het beste!
Bij voorbaat dankend voor de opname in het Fe-
bruari-no., ben ik
Hoogachtend,
Uw dw. dnr.,
D. J. HIELKEMA,
Directeur B.L.B., Langezwaag.
'tMeer, 14 Jan. 1932.
NOOT DER REDACTIE.
Dat men bij het gebruik van het nieuwe formulier
geen bewijs heeft, zooals de geachte inzender schrijft,
kunnen wij niet met hem eens zijn.
Volgens het Wetboek van Koophandel moet een koop
man (ook een Coöp. Boerenleenbank is „koopman" in
den zin der wet) afschrift houden van de uitgaande,
brieven. Aan deze afschriften kan de rechter bewijs
kracht toekennen ten voordeele van den koopman, die
ze heeft gehouden. En wel een „zoodanige bewijskracht,
als hij in ieder bijzonder geval zal vermeenen te be
hooren".
Wanneer men dus afschrift houdt van de kennisgeving
aan de borgen (en de nieuwe formulieren zijn zoo inge
richt, dat men afschrift moet houden), staat men niet
geheel zonder bewijs. Op dien grond meenden wij het
met de nieuwe formulieren te kunnen wagen.
Dat in de praktijk behoefte aan het nieuwe formulier
bestaat, is ons van verschillende zijden verzekerd; anders
hadden wij het formulier natuurlijk niet ingevoerd. Deze
behoefte is trouwens wel verklaarbaar.
Wanneer wij het nieuwe formulier niet hadden inge
voerd, zou wellicht meermalen uitstel worden verleend
zonder eenig bewijs. Dan is het toch beter, dat het
nieuwe formulier gebruikt wordt. Iets is beter dan niets!
Intusschen geeft de geachte inzender ons een welkome
gelegenheid om te herhalen, dat men bij voorkeur
het oude formulier moet gebruiken. Het spreekt vanzelf,
dat men aan de volledige bewijskracht, die door de hand-
teekeningen der borgen wordt opgeleverd, veel meer hou
vast heeft dan aan een bewijskracht, die afhangt van wat
de rechter in ieder bijzonder geval vermeent te behooren.
In zoover zijn wij het dus met den inzender eens.
Ook sluiten wij ons aan bij zijn raad om het nieuwe
formulier te verzenden bij aangeteekenden brief. Het
regu kan men dan bewaren bij het afschrift.
BETALINGEN AAN DERDEN.
In het nummer van de R.B. van Januari komt een
artikel voor waarin gehandeld wordt over „Het be
schikken op een crediet door een ander dan den crediet-
nemer", en daarin worden twee wegen geopend, waar
door de bank zich in dergelijke gevallen veilig stellen kan.
De eene weg is het teekenen van een algemeene vol
macht, welke blijvend dienst kan doen en de andere het
afgeven van een briefje door den credietnemer getee'-
kend, waarbij een bepaald persoon gemachtigd wordt
een bepaald bedrag op te nemen, dus voor elk geval een
apart briefje.
Tegen beide middelen heb ik nog al bezwaren, en wel
tegen het geven van een algemeene volmacht dat men
dan, gesteld dat een bank 50 of meer dier volmachten
in bewaring heeft, men zich steeds zou moeten overtuigen
of de persoon, die geld komt halen, wel de eigenlijke
gemachtigde is, want men kan moei'ijk verlangen dat de
kassier de gemachtigde van al die credietnemers be
hoorlijk uit elkaar kan houden.
In de tweede plaats moet een dergelijk stuk op zegel
zijn, wat wel is waar maar één keer 30 cent kost, maar
het is niet noodig, zooals straks zal blijken. En ten slotte
hebben die algemeene volmachten het bezwaar dat ze