50 DE RAIFFEISEN-BODE. gezonde samenwerking, muren' en afscheidingen opge richt, telkens hooger, waardoor kleine landen als het onze, steeds meer in het gedrang komen en verder wor den geïsoleerd, de producten van de wereldmarkt ge weerd, de handel verlamd, de scheepvaart stilgelegd, het vertrouwen beschaamd, terwijl aan den anderen kant er maar al te dikwijls op los wordt geleefd, alsof er geen wolkje aan de lucht was. De werkloosheid heeft enorme afmetingen aangenomen, terwijl naast de zorg voor de werkloozen, de moeilijk heden in den land- en tuinbouw wel 't grootst zijn. Ge lukkig zijn de oogen der Regeering nog te elfder ure opengegaan voor de gevaren, welke de samenleving zou den bedreigen, indien land- en tuinbouw zouden moeten te gronde gaan. Ook de Volksvertegenwoordiging is er meer dan ooit van overtuigd, dat het hier gaat om groote belangen. Met voldoening mag dan ook worden gewezen op de tot stand gekomen regelingen, om de aardappelteelt in de Veenkoloniën voor ondergang te behoeden, op den verleenden steun voor de tarwe- en suikerbietenteelt, vlasbouw en onderdeelen van den tuinbouw, contingen- teering van den invoer, enz. En de overtuiging wint meer en meer veld, dat al het mogelijke moet worden gedaan,, om onzen nijveren boeren- en tuinderstand voor onder gang te behoeden. Zeker ook hier zullen bij het ver- loopen van het getij, de bakens moeten worden verzet; ook hier zal met de veranderde omstandigheden rekening moeten worden gehouden, ook nog naar meer versobering gestreefd. En wat betreft de politiek onzer Banken, ook daar zullen vele besturen hebben ingezien, dat groote voor zichtigheid, vooral ook op beleggingsgebied, is geboden. Vasthouden aan de oude beproefde beginselen is meer dan ooit noodzakelijk. Eensgezinde samenwerking en schouder aan schouder staan, achter hen, wien het ver trouwen is geschonken, is meer dan ooit noodzakelijk. In dit verband meenen wij ook hier ter plaatse te moe ten waarschuwen tegen hen, die met voorbijgaan van eigen organisatie's en de door hen gekozen voormannen en leiders, zonder verdere verantwoordelijkheid zich ge roepen gevoelen leiding te geven aan wenschen en eischen van een gedeelte van onzen boerenstand. Ook hier maakt eendracht macht en deze is beslist noodzakelijk, indien wij voor het instandhouden van onze bij uitstek nationale bedrijven iets willen bereiken. Wij hebben dit in het afgeloopen jaar weer opnieuw mogen ervaren, toen wij een beroep deden op deze samenwerking voor het gestichte Kapitaal voor Bijzon dere Doeleinden, om gezamenlijk te dragen datgene, dat voor de individuëele Banken te zwaar zou worden. Op die samenwerking, waarop zoo dikwijls in onze Organisatie een beroep werd gedaan, en nimmer tever geefs, doen wij ook thans bij vernieuwing een beroep. Laat ieder op zijn post zijn en doen, wat zijn hand te doen vindt, ook om de zoozeer gewenschte eenheid en samen werking te bewaren, niet alleen in onze mooie, sterke en hechte Organisatie, maar vooral ook daarbuiten in ons bloeiend vereenigingsleven, want meer dan ooit is een heid in wenschen en werken noodzakelijk voor allen, die doordrongen zijn van de groote beteekenis van een wel varende, tevreden, aan rustigen arbeid gewende, platte landsbevolking. Onze Organisatie, sterk als ze staat, te midden van de ongunst der tijden en de daaruit voortspruitende onrust, heeft daarbij eene groote roeping te vervullen, welke roeping zij kan en moet volbrengen, omdat zij zelve is een kind van vroegeren nood en zorg. Maar bovenal, omdat zij gedragen wordt door hen, wier toewijding on begrensd en wier liefde voor de goede zaak onbeperkt is. „Onze tijd vraagt veel moed, veel geestkracht, veel geloof", zoo klonk het Koninklijk woord. Mogen deze drie in het komende jaar rijkelijk ons aller deel zijn en moge het nieuwe jaar voor LI en voor de Locale Banken, welke haar middelpunt vinden in onze Centrale, een gelukkig 1932 worden. Doorn, 30 Dec. '31. NENGERMAN. HET BESCHIKKEN OP EEN CREDIET DOOR EEN ANDER DAN DEN CREDIETNEMER. Het gebeurt in de practijh meer dan eens, dat een credietner, ler een zoon, of iemand dien hij in zijn dienst» heeft, naar de Boerenleenbank zendt om geld te halen ten laste van zi n loopende rekening, zoneier hem een schrif telijke machtiging of iets van dien aard mede te geven, of zonder dat zulk een machtiging ten kantore der Boe renleenbank berust. Het gebeurt ook wel, dat de kassier dien zoon of ondergeschikte het verlangde geld mede- geeft; hij laat hem dan een kwitantie teekenen „per order." Het is begrijpelijk, dat de kassier het geld niet weigert. Hij kent zijn Pappenheimers; hij weet, dat de zoon een goede jongen, dat de ondergeschikte een brave kerel is. Dezelfde zoon of ondergeschikte heeft misschien al tien tallen keeren geld gehaald, en het heeft nooit eenige moeilijkheid gegeven. Het is trouwens onaangenaam, om formeel te zijn; van schriftelijke machtigingen!moet men op het platteland niet veel hebben; men behandelt de zaken liever gemoedelijk. Het is begrijpelijk dat het zoo gaat, maar het is toch onjuist. Het is onjuist, omdat de Bank dan uitbetaalt aan iemand, van wien zij niet met zekerheid weet, dat hij inderdaad tot halen van het geld is gemachtigd. Hijf z e g t, dat hij door den credietnemer gemachtigd is, en die mededeeling is wel geloofwaardig, maar bewijs, dat cle credietnemer hem gemachtigd heeft, krijgt de Bank niet. En dat heeft zij toch noodig. Wanneer de credietnemer eens mocht ontkennen, dat degene, die zich als gemachtigde had voorgedaan, wer kelijk door hem gemachtigd was, moet de Bank het bewijs van de machtiging leveren. Kan zij dat niet, dan zal de rechter haar geen gelijk geven; zij zal dan de, gelden, door haar aan den „gemachtigde" uitbetaald, alleen op dezen, en niet op den credietnemer kunnen verhalen. Dat dit een groot risico is, behoeft geen betoog. Het gaat dikwijls om groote bedragen. Daarom is men ons inziens verplicht om te zorgen,, dat men een bewijsstuk der machtiging heeft. Dat kan zijn een gezegelde volmacht, waarbij iemand in het alge meen wordt gemachtigd om gelden op te nemen, of het kan zijn een eenvoudig briefje, waarbij de credietnemer aan de Bank verzoekt een bepaald bedrag aan den ge machtigde mede te geven (dit geldt dus voor één op name). Men gebruike dus zulke volmachten of briefjes. Het is werkelijk niet veel, wat wij vragen. Het is een heel kleine moeite, waardoor men een groot risico uitschakelt. Laat men zich niet in slaap sussen met de gedachte het loopt toch wel. Het loopt misschien negen en negentig keeren goed, maar de honderdste keer loopt het mis. Onze Rechtskundige Afdeeling voert juist een proces over zulk een geval; de credietnemer ontkent, dat hij aan iemand, die diverse bedragen „per order" had opgeno men, daartoe machtiging had gegeven, en de Bank heeft helaas geen bewijs, dat de machtiging wel is verleend. Waarschijnlijk zal dit proces wel verloren worden (door de Bank, wel te verstaan!), hetgeen een strop van een paar duizend gulden zal beteekenen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1932 | | pagina 2