34
DE RAIFFEISEN-BODE.
toen laten voorlichten doormr. G. Vissering.
Het hoofdbestuur heeft vervolgens, na over
weging van de verschillende adviezen, ge
meend het opnemen van een goudclausule
met nadruk te moeten ontraden. De destijds
voor dit standpunt aangevoerde argumen
ten gelden ook nog heden ten dage. Het da-
gel ij ksch bestuur adviseert dan ook den
leden der broederschap met den meesten
nadruk, ook thans niet over te gaan tot het
opnemen in de akten van hypothecaire geld-
leening van een goudclausule, omdat daar
aan allerlei bezwaren en moeilijkheden ver
bonden zijn.
In de eerste plaats zijn er zeer ernstige wettelijke
beswaren. De artikelen 1 7 9 3 en i 7 9 4 B. W., met
elkander in verband beschouwd, bevatten
gewichtige argumenten tegen de rechtsgel
digheid. Doch hoe men hierover o oTc denke,
algemeen wordt op grond van het bepaalde
in art. 1221 B.W. aangenomen, dat hypo-,
theekverleening voor een in goudswaarde
of in vreemde valuta uitgedrukt bedrag
nietig is.
111 de tweede plaats is het uiterst moeilijk een
goudclausule goed te formuleeren, daar altijd voor
oogen gehouden moet worden, dat betaling
in goudgeld of goud uitgesloten is, omdat
dit niet in voldoende hoeveelheid beschik
baar, althans verkrijgbaar is, en dat de
waarde van een gulden, in wettig betaal
middel voldaan, wettel ij k alt ij d gel ij k is aan
de waarde van een tiende gedeelte van een
gouden tienguldenstuk. Dit heeft er dan ook
wel toe geleid, betaling in vreemde valuta
te bedingen, waarbij echter dient bedacht
te worden, dat behalve het bezwaar, dat
hypotheek voor een in vreemde valuta uit
gedrukt bedrag niet kan worden verleend, er
geen vreemde munt bestaat, wier waarde een
grootere stabiliteit heeft dan de gulden tot
dusver getoond heeft te bezitten.
Los van dit alles, moge worden opgemerkt,'
dat de bescherming van de belangen van
den crediteur van den debiteur onevenre
dig zware offers vergt, welke geen enkele
debiteur zal willen aanvaarden als hij zich
van de consequentie ten volle bewust is.
Hoe ongerijmd het is, om bij een algemeene
débacle één categorie van personen daar
buiten te stellen, blijkt, als men bedenkt, dat
de zeer belangrijke groep hypothecaire cre
diteuren, hypotheekbanken en levens verze
kering maatschappij en, aan haar crediteu
ren, pandbriefhouders en begunstigden,
haar schuld in gedeprecieerde munt zou
kunnen voldoen en van haar hypothecaire
debiteuren betaling naar goudswaarde zou
kunnen vorderen.
Bovendien zal bij een algeheele daling van
de waarde van het geld, de waarde van het
onroerend goed ten opzichte van de wettige
betaalmiddelen niet in dezelfde mate en het
zelfde tempo stijgen als het goud. In
Duitschland is dit in den inflatietijd dui
delijk gebleken.
Nemen wij een oogenblik aan, dat de goud
clausule werking zou hebben, dan zou, als
de goud hypotheek niet meer door de waarde
van het onderpand wordt gedekt, dit aan
leiding geven tot executies, -welke juist in
dergel ij ke oeconomische omstandigheden
een verdere ontwrichting van het maat
schappelijk leven tengevolge zouden heb-
b e n. Ongetwijfeld zal dan ook, juist ivanneer de goudclau-
suie zou moeten werken, de wetgever tusschen beide komen
en aan de clausule, indien en voor zoover zij dan al wettig
sou zijn, haar kracht ontnemen.
Ook bedenke men, dat het opnemen van
goudclausules er toe medewerkt,, het ver
trouwen in de stabiliteit van het Nederland-
sche ruilmiddel te ondermijnen. Het nota
riaat mag daartoe niet medewerken, want
angst is de meest verderfelijke factor in
deze. 2)
Ten slotte wil het bestuur nog een opmer
king maken over een bepaling, in dezen
geest, dat de schuld opeischbaar zal zijn,
wanneer op de b u i t e n 1 a n d s c h e markten de
gulden zijn goudswaarde verliest.
Deze bepaling levert geen wettelijke be
zwaren op en is niet moeilijk te formuleeren,
maar kan juist in t ij den van depreciatie van
den gulden in het algemeen voor de debiteu
ren en dus voor den algemeen en oeconomi-
schen toestand fnuikend werken. Zij mag
daarom niet worden aanbevolen.
Dit geldt ook voor de Boerenleenbanken, en in het algemeen
voor alle instellingen, die met geleende gelden werken. (Red. R. B.).
2) Ook de Boerenleenbanken mogen niet medewerken tot vermeer
dering der ongerustheidhiermede zouden zij trouwens haar eigen
ruiten ingooien. (Red. R. B.).
ECONOMISCHE CREDIETVERLEENING.
Er zijn- banken, die crediet verleenen ongeacht het
doel daarvan. Zij verleenen met evenveel genoegen cre
diet voor aankoop van bedrijfsbenoodigdheden als voor
een aanschaffing van een pleizierjacht, als de zekerheid
maar voldoende is. Zij maken dus, wat het doel der cre-
dietverleening betreft, geen ondierscheid. Zij Ietten niet
op het economisch nut daarvan; zij letten alleen op de
zekerheid. Is dlit standpunt juist?
Naar onze meening is het niet juist.
Crediet mag naar onze overtuiging niet een middel
zijn tot bevordering van doeleinden, die de maatschappij
benadeelen. Crediet mag niet zijn een middel, dat aa'n
de algemeene welvaart schacje toebrengt. Het moet inj
tegendeel zijp een middel ten goede, een middel om de.