84
DE RAIFFEISEN-BODE.
Als de derden even voordeelig met de Coöperatie kun
nen werken als de leden, worden zij in w e r k e 1 ij k h e i d
boven de leden bevoordeeld; immers zij dragen de aan
sprakelijkheid niet. Er is dan geen enkele prikkel meer
om lid te worden. De leden kunnen dan even goed be
danken; zij kunnen dan toch met de Coöperatie werken.
Intusschen willen we hier terstond aan toevoegen, dat
dit beginsel, hoe logisch en juist het ook is, in da practijk
niet steeds doorgevoerd kan worden. De toestand kan
zoo zijn, dat de Coöperatie in haar eigen belang
met derden moet werken, en dan dicteert natuurlijk niet
zij de voorwaarden, maar doen de derden dit. Nemen wij
b.v. het geval, dat een Boerenleenbank zooveel spaargeld
heeft, dat zij er eigenlijk geen weg mede weet. Nu kan
zij geld leenen aan een gemeente (niet-lid). Kan zij nu
het bovenbedoelde beginsel doorvoeren en van de ge
meente een kwart procent meer eischen dan van de
leden De gemeente zou hiervoor zonder twijfel bedan
ken. Zij dicteert aan de Bank den rentevoet, die mis
schien zelfs wel lager zal zijn dan de voor de eigen leden
geldende rentevoet. En de Bank is gedwongen hiermede
genoegen te nemen, in haar eigen belang en dat van
hare leden, omdat zij anders van haar overtollige spaar
gelden nóg minder rente zou maken.
Een vraag, die zich hieraan vast knoopt, is: moet aan
spaarders-leden een hoogere rente worden uitgekeerd
dan aan spaarder-niet-leden Sommige Banken beant
woorden deze vraag bevestigend. De meeste echter ma
ken in dit opzicht tusschen leden en niet-leden geen ver
schil. Wat ons betreft, wij betwijfelen of hier reden is
om verschil te maken. De spaarders zijn eigenlijk niet
de personen, die met de Bank werken. De Boerenleen
bank is in de eerste plaats opgericht voor hen, die geld
noodig hebben. De voorschot- en credietnemers zijn
de eigenlijke „klanten" der Boerenleenbank. Het op
nemen van spaargelden is slechts een middel om te ko
men tot het doel van de verleening van voorschotten en
credieten. Of men die spaargelden verkrijgt van leden of
niet-leden, is onverschillig, en daarom is ook in alle
statuten van Boerenleenbanken bepaald, dat ook van niet-
leden spaargelden mogen worden aangenomen zonder
ecnige beperking.
Intusschen, wij geven toe, dat men de zaak ook anders
kan zien; dat men ook het gelegenheid geven tot beleg
gen van spaargelden als doel der Boerenleenbanken kan
beschouwen. Daarom schrijven wij zoo juist: Wij betwij
felen. Staat men op dit tweede standpunt, dan is een
lagere rentevoet voor spaargelden van niet-leden vol
komen gerechtvaardigd.
Intusschen zal ook hier het beginsel somtijds moeten
wijken voor de eischen der practijk. Als een Boerenleen
bank te krap in haar geld zit, zal zij zich niet de weelde
kunnen veroorloven aan niet-leden een geringere rente
vergoeding te geven.
DE BELEGGING VAN GEMEENTE-GELDEN BIJ
ONZE BOERENLEENBANKEN.
Naar men weet, is er jaren lang over gestreden, of een
gemeente voor belegging harer overtollige kasgelden
goedkeuring van Gedeputeerde Staten noodig had. Ged.
Staten in de meeste provinciën hebben zich successie
velijk neergelegd bij de zienswijze (steeds door ons voor
gestaan!, dat goedkeuring niet vereischt was. Alleen
Zuid-Holland en Utrecht bleven aan het vereischte van
goedkeuring vasthouden, en gaven de goedkeuring alleen
op voorwaarde, dat de bank, waarbij de gelden zouden
worden gedeponeerd, aan de gemeente effecten ver
pandde tot zekerheid voor de terugbetaling der gemeente
gelden.
Er is thans een nieuwe phase in dezen strijd ingetre
den: een phase, die vermoedelijk ook de laatste zal zijn.
De wetgever heeft namelijk uitdrukkelijk bepaald, dat
voor belegging van gelden goedkeuring van Ged. Staten
noodig is. Bij de jongste wijziging in de Gemeentewet
is aan art. 194 letter a, dat reeds bepaalde, dat aan de
goedkeuring van Ged. Staten zijn onderworpen de be
sluiten van gemeentebesturen betreffende het aangaan
van geldleeningen, toegevoegd: „het uitleenen van gelden
en het aangaan van rekening-courant-overeenkomsten".
Onder deze toevoeging valt ook het beleggen van kas
gelden, in welken vorm dit ook geschiedt.
Wij betreuren, dat deze wijziging in de Gemeentewet
is gekomen, daar de autonomie der gemeenten, die in
den laatsten tijd toch al sterk is gehavend, er nog meer
door wordt beknot. Wij begrijpen niet, dat hiertegen geen
verzet is gerezen in de Staten-Generaal.
Intusschen, napraten heeft weinig zin. Wij hebben on5
bij de wijziging neer te leggen.
Wij hopen echter, dat zij den bestaanden toestand niet
zal veranderen, en dat die colleges van Ged. Staten, die
de gemeente's tot nog toe vrij lieten, van hun goed
keuringsrecht geen gebruik zullen gaan maken om de
Boerenleenbanken het stellen van zekerheid af te dwin
gen. Wij hopen, dat zij zullen inzien, dat de Boerenleen
bank reeds in zich zelve voldoende zekerheid biedt.
De leden zijn onbeperkt aansprakelijk. Wat wil men nog
meer?
GELD EN EFFECTENMARKT
gedurende April 1931.
De geldmarkt was vooral in de tweede helft van deze
maand wel iets minder ruim. Prolongatie noteerde tus
schen 13/4 en 2 0/0, particulier disconto ongeveer 11/2 °/o.
Bij de inschrijving op schatkistpapier bleek deze min
dere geldruimte eveneens. Het rendement van de 1 jaars
billetten uit de dezer dagen gehouden inschrijving ver
kregen, stelde zich op ongeveer 38/4 0/0.
De wisselkoersen waren te Amsterdam:
1 April
15 April
25 April
Londen
12 12
12.1 o'/2
12.09 5/s
Parijs
9 7S3U
9-7472
9 72 'li
Brussel (Belga)
34 68
34 64
34 60
Berlijn
59 41
59 33
59.26
New-York
2 491/#
2.48
2.481/,
De effectenbeurs kenmerkte zich door groote koersin
zinkingen voor aandeelen. De algemeene crisissituatie
geeft dan ook nog geen teekenen van verbetering. Dt
resultaten door de verschillende ondernemingen behaald
blijken in vele gevallen zeer matig, met als resultaat lage
koersen voor de aandeelen. Talrijke emissies van 4 0/0
gemeenteleeningen vinden plaats, de meesten ter con
versie van obligatieleeningen van hooger rentetype.
Aangekondigd werd de conversie van de 5 staats-
leening 1918 in een nieuwe 4 0/0 leening tot den koers
van 991/2 o/o.
De noteeringen waven te Amsterdam voor: