DE RAIFFEI per dag voor het meerdere dan f8.niet in aanmerking. De uitbetaling van het ziekengeld gaat in op den vier den ziektedag. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid kan het zieken geld tot de helft verminderd worden, mits de werkgever den verzekerde in de gelegenheid stelt, een gedeelte van zijn arbeid te verrichten en ten minste de helft van het loon doorbetaalt. De werkgever moet de premie aan den Raad van Arbeid of aan de Bedrijfsvereeniging betalen, doch is bevoegd de helft van de prerpie (echter nooit meer dan 1.15 percent van het loon) op den arbeider te verhalen. Over dagen, waarover den verzekerde ziekengeld wordt uitgekeerd, is geen premie verschuldigd. Wanneer een verzekerde bij ziekte loon ontvangt of een uitkeering krachtens een niet-wettelijke verzekering is hij verplicht van die omstandigheid mededeeling te doen vóór de uitkeering van het ziekengeld en zal hij niet meer ontvangen dan het verschil tusschen hetgeen hij reeds uit anderen hoofde ontvangt en de volle 100 per cent van zijn loon. DE COÖPERATIE EN DERDEN. De Coöperatieve Vereeniging mag met derden 'niet- leden) werken, wanneer de statuten zulks toelaten. Aldus art. 1 lid 2 der coöperatieve wet. In hoever is het geoorloofd van deze mogelijkheid ge bruik te maken? Geoorloofd, in den zin van: in overeen stemming met het karakter van coöperatieve vereeniging; niet in den zin van: wettelijk geoorloofd, want wettelijk mag een coöperatie in onbeperkte mate met derden werken. En op welken voet behoort men het werken met derden te regelen? Ziehier twee vragen, welke niet nieuw zijn, maar die nog steeds actueel blijven. Mag een coöperatie, die vo'gens haar statuten met derden kan werken, dit nu ook in onbeperkte mate doen Wettelijk wel, maar de wet is niet het eenige, waarnaar men zich te richten heeft. Er zijn ook nog regels van economischen aard (natuurlijk ook nog andere regels, van moraal, enz., maar die doen hier niet ter zake). En nu is het een algemeen erkende regel van economischen aard, dat een Coöperatie niet in onbeperkte mate met derden mag werken. Namelijk niet in die mate, dat de Coöperatie daardoor zou ontaarden, haar karakter van Coöperatie zou verliezen. Wanneer is dit het geval? In het algemeen kan men zeggen: Wanneer het werken met niet-leden het voornaamste deel van het bedrijf der Coö peratie vormt, en wanneer het werken met niet-leden ten doel heeft om den leden een extra-voordeel te verschaffen. In dit geval immers is de Coöperatie geworden een gewone handelszaak, die voor een beperkt aantal leden winsten tracht te behalen door te handelen met een groot aantal niet-leden. Dit is in strijd met het karakter der Coöperatie. Coöperatie is, zooals het woord ook wil zeggen, samenwerking. Samenwerking natuurlijk van de leden onderling. En samenwerking, die ten doel heeft op voordeelige wijze in bepaalde economische behoeften crediet, afzet, aankoop, enz.) te voorzien. Wanneer nu een Coöperatieve Aankoopvereeniging voornamelijk aan derden levert, blijft er van die samenwerking voor ge meenschappelijke voorziening in den aankoop van be- drijfsbenoodigdheden niet veel over. Deze geraakt op den achtergrond; het koopen voor en leveren aan derden wordt hoofdzaak. En als een Coöp. Bank meer aan derden dan aan leden crediet verleent, kan men moeilijk meer zeggen, dat zij is een instelling, die dient om dooi1 samenwerking in de credietbehoefte der leden te voor- EN-BODE. 83 zien. Immers dit is op het tweede plan gekomen; het belangrijkste is het werken met derden. Het is dus aan een Coöperatie niet geoorloofd in zulk een mate met derden te werken, dat zij daardoor haar eigenlijke economische karakter verliest. Deze regel is eenigszins vaag. Dat kan niet anders. Op papier kan men in zaken als deze slechts algemeene richtlijnen geven. In de practijk zal voor elk geval af zonderlijk nader beslist moeten worden, hetgeen dikwijls, niet eens zoo gemakkelijk zal zijn. Sommigen denken misschien, dat een regel van econo mischen aard als de bovenstaande sraffeloos kan worden overtreden. Dan vergissen zij zich. Overtreding van eco nomische regels wreekt zich even zeer, zij Tiet op andere wijze, als overtreding van wetsbepalingen. De practijk heeft dat reeds overvloedig bewezen, ook ten aanzien van den hier besproken regel. Herhaaldelijk zijn Coöpe raties, die het zwaartepunt harer werkzaamheden hadden verlegd naar het handelen met derden, in moeilijkheden geraakt. En dit is ook zeer wel te verklaren. Het werken met derden geeft gewoonlijk een min of meer speculatief karakter. Voor een ondernemenden directeur of bedrijfs leider opent het aan de Coöperatie aanlokkelijke perspec tieven van uitbreiding van zaken (en vermeerdering van salaris), die hem tot een minder voorzichtig beleid kun nen verleiden. Wordt dit speculatieve karakter overheer- schend, dan ontstaat er een belangrijk risico. En als de omstandigheden dan eens ongunstig worden, leidt dit risico tot belangrijk verlies. Dit geschiedt des te gereeder, omdat de Coöperatie nu eenmaal niet is ingericht voor speculatie. Haar bedrijfsvorm is hiervoor ongeschikt en de leidende personen gewoonlijk evenmin. Wij hebben nu gezien, wat niet geoorloofd is. W,el geoorloofd is dus, dat de Coöperatie met derden werkt in bescheiden mate, zoodat haar coöperatief karakter daardoor niet verloren gaat. Het is dus volmaakt in orde wanneer een Aankoopvereeniging ook nu en dan eens levert aan niet-leden ,dat een zuivelfabriek melk verwerkt voor enkele „losse" leveranciers, dat een Boe renleenbank een hoogst enkele maal aan een niet-lid een voorschot of crediet verstrekt. Dat de Coöperatie in bescheiden mate mét derden wërkt, heeft zelfs voordeelen. In de eerste plaats omdat er propagandistische werking van uit gaat. De Coöpera tie maakt zich daardoor bekend (en dat ^wil natuurlijk zeggen: goed bekend) ook buiten den kring der leden. De derden, die met haar in aanraking gekomen zijn en tevreden over haar zijn, zullen wellicht als lid toe treden. In de tweede plaats kan het werken met derden een zakelijk voordeel medebrengen. Enkele losse leve ranciers kunnen bij een zuivelfabriek die melk leveren, die zij nog mist om op volle capaciteit te werken, zoodat zij voordeeliger kan werken. Een Boerenleenbank, die veel spaargelden heeft, kan een gedeelte dezer gelden bij een gemeente, die niet lid kan worden, beleggen, en voorkomt daardoor, dat zij hierop niets verdient of zelfs verliest. Het werken met derden is dus zakelijk van be lang als aanvulling op de zuiver coöperatieve werk zaamheid. 1 Thans de tweede vraag: op welken voet behoort het werken met derden geregeld te zijn? Moet men hen op gelijken voet met de leden behandelen, of moet men zich op het standpunt stellen, dat de leden voordeeliger dan de niet-leden moeten worden behandeld? O.i. is het laatste standpunt het juiste. En wel voorna melijk hierom: de leden zijn aansprakelijk, de derden niet. Naar men weet is dit geregeld in de statuten onzer Boeren leenbanken (art. 37 lid 2), en wel in dier voege, dat het bmnen zéér enge grenzen beperkt moet blijven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1931 | | pagina 3