DE RAIFFEISEN-BODE. 6; ®ar zelf gedane verdeeling der schuld tusschen de bor den voor goed vast. Natuurlijk is dit hoogst ongewenscht, en het is daarom, lat wij er tegen waarschuwen. Men splitse de schuld lus nooit tusschen de borgen, en schrijve hen steeds aan ot betaling der geheele schuld. Natuurlijk kan men daarbij roegen, dat de borgen zich onderling met elkaar kunnen ver- itaan over gezamenlijke betaling; of men kan schrijven, dat nen voorloopig en onder voorbehoud van alle rechten genoe- jen wil nemen met betaling van een gedeelte. Maar nen moet er angstvallig voor waken, dat uit hetgeen nen zegt of schrijft niet kan worden opgemaakt, dat de ;chuld tusschen de borgen verdeeld wordt. Het is een vraag, of als verdeeling der schuld door den ichuldeischer ook moet worden beschouwd het aannemen ran betaling van een evenredig gedeelte der schuld van een der borgen. De eene geleerde beantwoordt die vraag jévestigend, de andere ontkennend. Daarom moet men ajbk hiermede voorzichtig zijn. Wanneer een borg zijn tandeel wil betalen, kan men dit wel aannemen, maar nen geve dan daarvoor een kwitantie af, waaruit dui- lelijk blijkt, dat men de schuld niet wil verdeelen, en lat men zijn verder verhaal op den borg niet wil verliezen. 3.v. een kwitantie, die luidt als volgt: „Ontvangen van P. Jansen de somma van vijf honderd gulden, zulks in nindering op de schuld van A. Pieterse aan de Coöp. Boerenleenbank te waarvoor P. Jansen borg is". If: de somma van vijf honderd gulden, ter voldoe ing van een gedeelte der schuld van A. Pieterse aan ie Coöp. Boerenleenbank te waarvoor P. Jansen torg is, zulks onder voorbehoud van borgtocht voor het •estant". 1 Nimmer stelle men in de kwitantie: ,,Voor zijn aan- leel in de schuld van A. Pieterse". Hierin ligt een vrij willige verdeeling opgesloten. I Splitsing of verdeeling is natuurlijk geen bezwaar, wan- reer de borgen tegelijk de geheele schuld konten be- :alen. Dan behoeft men zich uit den aard der zaak de iSo gel ijk beid van verhaal van een gedeelte der schuld tiet voor te behouden. Dus nog eens: Men passé ervoor op, dat men de ichuld niet tusschen de borgen verdeelt! EEN VERANDERING IN DE CREDIET- AKTE'S. I Formulier 150 (Erkenning van credietverstrekking in hopende rekening) was uitverkocht" en moest daarom worden herdrukt. Van deze gelegenheid is gebruik ge naakt om het formulier aan een algemeene herziening :e onderwerpen. Met het resultaat, dat enkele veranderin gen erin zijn aangebracht. Van veel belang zijn dez'e tiet. Slechts op één ervan willen wij hier wijzen. In het jjude formulier 150 was bepaald, dat provisie zou worden lerekend over de in het afgeloopen jaar uitbetaalde be dragen. Dit beteekende, dat iemand, die veel met zijn trediet werkte, veel provisie moest betalen, en iemand, lie zijn crediet liet „bevriezen" met slechts weinig, of nisschien met in het geheel geen provisie werd belast. EJen premie dus voor een slecht gebruik van het crediet! Deze premie wordt door het nieuwe formulier 150 afge- ihaft. Immers hierin wordt bepaald: „Bovendien wordt Ier 31 December van elk jaar berekend en bijgeschreven °/o provisie over de bedragen, waarmede de reke- ting-courant over dat jaar is gedebiteerd. Wanneer deze be vragen te samen lager sijn dan het debetsaldo per ji Decem- wr (met inbegrip van bijgeschreven rente) wordt 'de provisie l'er dit detbetsaldo berekend." I Bij een slecht gebruik van het crediet kan men dus, volgens het nieuwe formulier 150, provisie berekenen over het debetsaldo per 31 Dee., wanneer dit debet saldo hooger is dan de gezamenlijke debetposten ge durende het afgeloopen jaar. Wij vertrouwen, dat deze verandering de instemming van de locale Banken kan wegdragen. Tenzij ons blijken van het tegendeel bereiken, zullen wij deze verandering ook in de andere credietformulieren aanbrengen, wanneer zij moeten worden herdrukt. HYPOTHEEK EN ERFPACHT. Het komt wel eens voor, dat een Boerenleenbank hy potheek heeft op onroerende goederen, welke de geld- nemer in erfpacht heeft. Het is dus, naar wij meenen, niet van belang ontbloot hieromtrent enkele opmerkingen te maken. Wij beginnen met op te merken, dat men, wanneer een erfpachter geld op hypotheek vraagt, altijd eerst het erfpachtscontract dient in te zien. Want daar hangt ten slotte den omvang van het hypotheekrecht van af. Als het erfpachtsrecht aan onvoordeelige voorwaarden onderworpen of sterk beperkt is, is noodwendig ook de hypotheek erop niet zoo veel waard. Want als de credi teur van zijn executie-recht gebruik moet maken en het erfpachtsrecht moet verkoopen, zal hij er niet veel geld voor krijgen. De opbrengst zal slechts een kleine vor dering kunnen dekken. Het kan zelfs voorkomen, dat een der erfpachtsvoorwaarden is, dat de erfpachter zijn recht niet zal mogen bezwaren. Dan is de vestiging van een hypotheek natuurlijk onmogelijk. Stellen wij nu, dat iemand voor 100 jaar een stuk grond in erfpacht heeft gekregen, en hij zet daar ge bouwen op. Nu vraagt hij aan een Boerenleenbank geld op hypotheek/Het Bestuur gaat nu allereerst na, of het erfpachtsrecht ten hypotheekkantore is ingeschreven (want anders mist het alle werking), en bemerkt, dat het niet beperkt is door bezwarende voorwaarden. Kan het Be stuur nu niet gerust gemoed het gevraagde geld op hypo theek geven? Wij kunnen hierop een bevestigend antwoord geven. Als er maar behoorlijke overwaarde is, is de hypotheek haast even zeker als die op gewonen eigendom. Immers, de erfpacht staat practisch bijna gelijk met eigendom. De voornaamste verschillen zijn in de practijk alleen deze: de erfpachter moet een zekere pacht betalen, en zijn recht eindigt gewoonlijk van zelf na een bepaalden tijd. Deze tijd is echter zeer lang (bijvoorbeeld 100 jaar, er bestaat zelfs altijddurende erfpacht). Als men in het begin van dien termijn is, weet men dus mensche- lijkerwijs gesproken wel zeker, dat de onder hypothecair verband geleende som lang vóór het einde daarvan zal zijn terugbetaald. Anders kan men gebruik maken van zijn executie-recht en de erfpacht doen verkoopen. Het is echter wel aanbevelenswaardig, dat men alleen hypotheek neemt in het begin van den termijn, waarvoor de erfpacht verleend is. Want hoe meer men opschi;e,t, hoe minder of zij waard wordt. Als bekend is, dat een erfpacht over enkele jaren zal eindigen, zal nieman|d er veel voor geven. Bij executie zal zij dus weinig opbren gen, en de hypothecaire crediteur, die misschien al heel lang geleden ziin geld erop gegeven heeft, blijft in de kou staan. Hij is ook te laat geweest! Een andere reden, om niet op het eind van den termijn hypotheek te nemen, Is deze: als de erfpacht eindigt, eindigt ook de hypotheek erop. Dat spreekt van zelf Als iemand dus in het negentigste jaar van een erf pacht, die honderd jaar duurt, geld geeft, verzekerdi door hypotheek op die erfpacht, doet hij niet erg ver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1931 | | pagina 3