DE RAIFFEISEN-BODE. VAN HEINDE EN VER. EEN ENGELSCHE MAATREGEL TOT BEVOR DERING VAN HET LANDBOUWCREDIET. 33 Ten tweede komt de gedachte bij ons op, dat het En- gelsche voorbeeld van dwang tot coöperatie o.i. niet tot navolging prikkelt. Wij gelooven niet, dat men door dwang de coöperatie populair maakt. In landen als het onze en als Engeland is men gesteld op zijn vrijheid (of wat er van de vrijheid is overgebleven). Wat van boven af wordt opgelegd, schiet geen wortel. Gedwongen coöpe ratie kan dus niet gedijen, en zal van zelf verdwijnen, zoodra de dwang vervalt. Dit is jammer. Jammer voor de boeren zelf, voor wie de coöperatie toch werkelijk een groqte zegen is (ondanks de ongelukken, die er wel eens mee gebeuren!). Uit deze overwegingen vloeit een derde gedachte voort: laten wij er toch voor zorgen, dat bij ons nooit een der gelijke dwang tot coöperatie behoeft te worden uitge oefend. Er zijn in de coöperatieve organisatie van onzen landbouw nog ernstige leemte's, in het bijzonder ten aanzien van den afzet van landbouwproducten. Laten wij er toch voor zorgen, dat wij zelf deze leemte's aan vullen. Wij moeten niet wachten totdat de Staat komt en ons dwingt, want daar komt toch niets goeds van. Wij moeten ons zelf helpen. En met wat goeden wil kunnen wij ons zelf helpen. Met wat goeden wil kun nen de leemte's in het coöperatie-wezen wel aangevuld worden. Er is wel voor noodig eenige gemeenschaps geest; eenige opofferingsgezindheid, maar deze mogen in benarde tijden als die wij thans beleven, toch wel van den boer verwacht worden! Vooral ook omdat ten slotte het eigenbelang het meest wordt gediend niet door ieder op'zich zelf te blijven of door te parasiteeren op wat anderen door coöperatie tot stand brengen, doch door eendrachtige samenwerking, door eendrachtige coö peratie. Het is wel wonderlijk, dat de menschen de spreuk „eendracht maakt macht" wel kennen en aan de waar heid er van niet twijfelen, en dat zij hem toch zoo weinig in praktijk brengen. Men brenge hem alsnog in praktijk, voor het te laat is, en voor men gedwongen wordt! VRAAG EN ANTWOORD. V r a a g. Gaarne wilde ik weten of op verpanding eener hypothecaire vordering art. 39 tweede zin der Statuten van toepassing is en er dus een overwaarde van 20 0/0 moet zijn. Antwoord. Art. 39 tweede zin der Statuten van onze Boerenleenbanken („Bij onderpand van effecten en andere geldswaardige papieren moet de overwaarde ten minste 20 o/0 bedragen") is o.i. hier niet toepasselijk. Een hypothecaire vordering kan niet worden beschouwd als „geldswaardig papier" (natuurlijk nog veel minder als effect). Geldswaardige papieren vertegenwoordigen ook wel vorderingen (evenals een effect, althans een obligatie, een vordering vertegenwoordigt), maar het is hierbij toch anders als bij de hypothecaire vordering. Bij deze laatste maakt het bezit van het „papier" (de hypoheekgrosse) iemand nog niet tot schuldeischer; bij geldswaardige papieren staat het „papier" op den voorgrond (vandaar ook, dat men het noemt); bij een vordering zooals een hypothecaire vordering is dit niet het geval. In juridische termen sprekend kan men zeggen: bij vorderingen, die als geldswaardige papieren worden aan geduid, is het geschrift legitimatiemiddel, bij gewone vorderingen, zooals een hypothecaire) is het geschrift slechts bewijsmiddel (een hypotheekgrosse is tevens middel to' executie, maar dat kunnen wij hier buiten be schouwing laten). Het statutaire vereischte van overwaarde van 20 o/0 is hier dus niet toepasselijk. Beteekent dit, dat men bij het in pand nemen eener hypothecaire vordering in het geheel geen overwaarde behoeft te verlangen? Neen, dit is aller minst het geval. Ook voor deze soort van zekerheid geldt de algemeene regel, dat zij voldoende moet zijn om de terugbetaling der schuld te verzekeren (zie art. 38 aan hef). De toepassing van dezen regel zal er steeds toe leiden om ook bij verpanding van hypothecaire vorde ringen een kleinere of groote;re overwaarde te eischen. Een kleinere overwaarde, wan!ne,er'de vordering zeer soliede is en door de hypotheek ruimschoots gedekt is en ook in de meest ongunstige omstandigheden nog gedekt zal zijn. Hoe minder soliede de vordering (de hypotheek), des te grooter zal de overwaarde moeten zijn. Als leidraad (niet als bindende regel) bij de bepaling der overwaarde zouden wij zeggen, dat het voorschot of crediet niet meer dan 95 0/0 van het bedrag der vordering en tegelijk niet meer dan 60 <>/0 Van de waarde van het verbonden on roerend goed mag zijn. De maatstaf naar de waarde van het onroerend goed moet er bij, omdat deze beslis send is voor de waarde der vordering; van de waarde van het onroerend goed hangt alles af. Enkele voorbeelden tot verduidelijking van het boven staande zijn misschien niet overbodig. A. Bedrag vordering f 5000.Waarde der verbonden goederen f 10.000.60 0/0 hiervan is f 6doo. 95 o/0 der vordering is f4750.Het voorschot of crediet mag dus niet hooger zijn dan f 4750. B. Bedrag vordering f 7000.Waarde der verbonden goederen f 10.000.95 0/0 der vordering is f6650. 60 0/0 van de waarde der goederen is f6000.en dit laatste bedrag is dus het maximumbedrag van het te verleenen voorschot of crediet. C. Bedrag vordering f12000.Waarde der verbon den goederen f 10.000.95 o/0 der vordering f 11.400. Maximumbedrag voorschot of crediet ook hier weer f 6000. Bij dit laatste voorbeeld komt het wel heel duidelijk uit, dat het onjuist zou zijn om alleen te rekenen met het bedrag der vordering, en dat men ook moet rekenen met de waarde verbonden goederen. Wellicht vraagt men zich af, waarom men niet tot twee derde (66 2/3 0/0) van de waarde der onroerende goederer kan gaan, zooals bij voorschotten of credieten onder hypotheek, en waarom men ook bij vorderingen, zooals die bedoeld sub A, slechts tot 95 o/0 mag gaan. Dit is omdat wij een kleine marge willen open laten voor de rente. De rente der hypothecaire vordering zal de rente van het voorschot of crediet niet altijd dekken. Wij veronderstellen bij het bovenstaande, dat de ver panding geschiedt onder normale omstandigheden, en dat de vordering ook overigens een normale vordering (een behoorlijk debiteur, een opzeggingstermijn van drie maanden, enz.) is. Is dit niet het geval, dan kan boven genoemde algemeene maatstaf natuurlijk niet worden gebezigd, en zal men het geval op zich zelf moeten be- oordeelen. Zooals men trouwens toch steeds min of meer moet doen, want, zooals gezegd, het bovenstaande mag niet als bindende regel, doch slechts als leidraad be schouwd worden. Wij merken hierbij op, dat een hypothecaire vordering een alles behalve ideaal onderpand vormt. De locale Banken moeten o.i. een zeer groote terughouding in acht nemen ten aanzien van het in pand nemen van dergelijke vorderingen. In een volgend nummer hopen wij enkele punten be treffende verpanding van hypothecaire vorderingen te behandelen, waarbij wij ook hierop zullen terugkomen. In het Nederlandsche Juristenblad van 18 October j.1. lezen wij, dat in Engeland is ingevoerd een nieuwe vorm van zekerheid, speciaal ten behoeve van landbouwers. De Engelsche regeering wenscht hierdoor vervulling van de zoo dringende credietbehoeften der landbouwers te vergemakkelijken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 3