DE RAIFFEISEN-BODE.
banken er belang bij hebben. Is het gewenscht, dat zij
van den nieuwen vorm van zekerheid gebruik gaan
maken r
Wij moeten deze vraag ontkennend beantwoorden. Het
is niet gewenscht, dat de Boerenleenbanken van de
nieuwe methode gebruik gaan maken. Zij moeten zich
houden bij de oude, beproefde vormen van zekerheid:
borgtocht, pand, hypotheek. Wij zeggen dit niet uit con
servatisme, omdat wij het nieuwe afkeuren, omdat het
nieuw is, doch alleen omdat hier aan het nieuwe ern
stige bezwaren kleven. Bezwaren, die zich in het bij
zonder voordoen, wanneer men de nieuwe methode zou
willen toepassen op de zaken, die hiervoor bij de Boe
renleenbanken in aanmerking zouden moeten komen:
boerderij-inventaris en vee. Men heeft al terstond de
moeilijkheden van het contract. Natuurlijk moeten hierin
de zaken, die aan de Bank in eigendom worden overge
dragen, zeer nauwkeurig omschreven worden zoo
nauwkeurig, dat herkenning steeds mogelijk blijft en
vergissingen worden uitgesloten. Het behoeft geen be
toog, dat zulk een omschrijving bij boerderij-inventaris
en vooral bij vee zeer moeilijk is. Bij vee is eigenlijk de
eenige doeltreffende methode, dat men het laat fotogra
feeren, en dat de foto's gewaarmerkt en aan het contract
gehecht worden.
Verder is er de moeilijkheid van het toezicht. Wanneer
de zekerheid der bank bestaat in den eigendom van
onder den schuldenaar berustend vee of inventaris, is
het natuurlijk absoluut noodzakelijk, dat nauwlettend
toezicht wordt uitgeoefend op het onderhoud ervan, en
op het aanwezig blijven ervan. Zulk een toezicht is na
tuurlijk tijdroovend (en bovendien weinig aangenaam).
Wij meenen, dat het in het algemeen niet van bestuurders
en kassiers der locale Banken gevergd kan worden.
Voor den schuldenaar bestaat het bezwaar, dat hij niet
meer over vee en inventaris kan beschikken. Als hij eens
een koe wil verkoopen, zal hij eerst de toestemming of
de machtiging der Bank moeten hebben. De opbrengst
komt dan ook aan de Bank ten goede; immers de koe1
was het eigendom van de Bank.
Bij pachtboeren bestaat nog dit zeer ernstige bezwaar,
dat de verpachter een voorrecht he.eft op vee en inventa-1
ris. Wanneer de pachter een achterstallige pachtschuld
heeft, kan de verpachter deze, verhalen op het vee en
den inventaris, die zich op de boerderij en het daarbij
behoorend land bevinden, onverschillig ivie de eigenaar van
vee en inventaris is. Bij pachtboeren bestaat dus de mogelijk
heid, dat men ineens tot de ontdekking komt, dat het aan de
Bank in eigendom overdragen vee door den verhuurder wordt
ingepalmd.
Deze bezwaren maken onzen raad, om van den nieuwen
vorm van zekerheid geen gebruik te maken, voldoende
begrijpelijk.
Echter- geen regel zonder uitzondering. In de praktijk
van het leven zijn er bijzondere omstandigheden, waarin
het nuttig is van overigens gezonde principe's af te
wijken. In dit verband denken wij aan de omstandigheid,
dat zoowel schuldenaar als borgen achteruit zijn gegaan,
en dat het noodzakelijk is, dat zij aanvullende zekerheid
stellen, terwijl deze zekerheid alleen kan worden gevonden
in het vee of den inventaris, die onder berusting van
schuldenaar of borgen is, en die zij moeten blijven ge
bruiken. In zulk een uitzonderingsgeval, in zulk een nood
geval kan het geb,ruik maken van den nieuwen vorm van
zekerheid gewenscht zijn.
De nieuwe zekerheid mag dus alléén zijn: nood-sekerheid.
Tot slot nog deze opmerking. Men ga in geen geval
over tot het in eigendom nemen van vee of inventaris
zonder te voren de Rechtskundige Afdeeling der Centrale
Bank geraadpleegd te hebben. Deze kan beoordeelen,
of er nog niet iets beters te vinden is, en kan beoordeelen
welke vorm van eigendomsoverdracht het meest geschikt
is. Zij kan natuurlijk ook de vereischte akte maken.
DE BOERENLEENBANKEN EN DE FISCUS.
Eenige jaren geleden (zie het nummer van December
1927) schreven wij over de briefjes, die door Inspecteurs
van Belastingen wel eens werden gezonden aan leden van
Boerenleenbanken, en waarin hij van hen verlangde, dat
zij een verklaring zouden laten invullen en onderteekenen
door den kassier der betrokken bank omtrent hun spaar
geld, loopende rekening of voorschotten. Wij wezen erop,
dat de kassier dergelijke verklaringen niet behoeft af te
geven en te teekenen, ook niet wanneer de betrokkene
er om vroeg, en dat het zelfs verstandig is om dit in het
algemeen niet te doen.
Men heeft zich bij de lezing van dit artikel misschien
afgevraagd, of de betrokken belastingplichtige geen
kwade gevolgen van zulk een houding zou kunnen on
dervinden.
In de Raiffeisen-Bode van April 1928 konden wij mel
ding maken van een uitspraak van een Raad van Beroep,
waaruit een ontkennend antwoord op deze vraag kon
worden afgeleid.
Thans zijn wij in staat onze lezers in kennis te stellen
met een beslissing van den Hoogen Raad, welke aan alle
ongerustheid te dezer zake een einde kan maken.
In het geval, waarover de Hooge Raad te oordeelen
had, had de Inspecteur van den belastingplichtige (dien
wij kortheidshalve verder X. zullen noemen) geëischt,
dat deze de bank, waarmede hij in relatie stond of had
gestaan, zou machtigen om aan den Rijksaccountant in
zage te geven van zijn rekening (dit is natuurlijk princi-
piëel hetzelfde als het geven van een verklaring omtrent
de rekening). X. weigerde dit. De Inspecteur legde toen
een aanslag op, hooger dan de aangifte. X. ging in be
roep, maar in eerste instantie had hij geen succes; de
Raad van Beroep gaf den Inspecteur gelijk, en meende
dat X. aan diens eisch had moeten voldoen.
X. voorzag zich van deze beslissing in cassatie. De
Hooge Raad was van meening, dat de wet op de inkom
stenbelasting een belastingplichtige niet verplicht om tot
staving zijner aangifte zijn bank te machtigen of te ver
zoeken inzage van zijn rekening te geven, en dat de
Inspecteur-dus geen recht had om op grond der weigering
van X. van diens aangifte af te wijken.
Een belastingplichtige behoeft dus niet meer bevreesd
te zijn voor onaangename gevolgen, wanneer hij weigert
te voldoen aan het verlangen van den Inspecteur om
den kassier eener Boerenleenbank tot het doen van mede-
deelingen omtrent zijn rekening te bewegen. Nog veel
minder dus zal hij nadeel kunnen ondervinden, wanneer
de kassier weigert, niettegenstaande een daartoe strek
kend verzoek van den belastingplichtige, om zekere ge
gevens mede te deélen. Immers in dit geval heeft de
belastingplichtige getoond hiervoor niet bevreesd te zijn.
De Inspecteur heeft dan dus in het ge|heel geen reden
hem te „verdenken" en van de, aangifte af te wijken.
De uitspraak van den Hoogen Raad is te vinden in het
werk „Beslissingen in Belastingzaken", onder nr. 4716.
GEDWONGEN COÖPERATIE.
De Engelsche regeering heeft een wetsontwerp tot be
vordering van de afzet van landbouwproducten inge
diend. De hoofdgedachte hiervan is de vorming van
organisaties voor den afzet van boter, melk, eie,ren eni
dergelijke. De regeering zoo wordt voorgesteld zal
worden gemachtigd om de minderheid tot toetreding te dwin
gen, teneinde aldus te voorkomen, dat de prijspolitiek der te
stichten organisaties door buitenstaanders wordt doorkruist.
Dé Engelsche regeering beoogt dus de vorming van
een soort gedwongen coöperatie's.
Dit geeft aanleiding tot een paar gedachten.
In de eerste plaats kan het ons, die steeds voor de
coöperatie gepleit hebben, verheugen, dat de Engelsche
regeering blijkbaar in de coöperatie een belangrijk middel
ziet tot verbetering van den toestand in den landbouw.