5°.—
2©
DE RAIFFEISEN-BODE.
waardoor ontaardingsverschijnselen van de coöperatie op
treden
Verre van dat dus door de coöperatie de persoonlijk
heid op den achtergrond zou geraken, is er juist in het
gemeenschappelijk streven gelegenheid om de persoon
lijkheid te ontplooien ten bate van het geheel. Zoo zie
ik bij een vergelijking tusschen boeren, die wel en die
niet bij een C.V. zijn aangesloten, dan ook winst voor de
persoonlijkheid bij de eerste groep. Een winst, die ont
staat, doordat men als lid deel heeft aan een grootere
economische gemeenschap, waardoor men zelf ook tot
een hooger plan wordt opgeheven. Zoodra een boer lid
is geworden van een C.V., omdat hij terecht inziet, dat
dit hem economisch voordeel moet opleveren, zal onge
twijfeld het ideëel^ voordeel, de winst voor de persoon
lijkheid, niet uitblijven, want zijn belangstelling voor de
melk zal nu niet eindigen op het moment, dat deze de
boerderij verlaat, maar haar blijven vergezellen ook in
de verdere stadia van verwerking der melk en afzet der
producten. En wanneer de ledenvergadering hem mag
roepen tot de functie van bestuurslid, waarop de kans
voor ieder lid en zeker voor degenen, die zich voor de
fabriek interesseeren, belangrijk is toegenomen, sedert
men het juiste systeem van niet directe -herkiesbaarheid
der zittende bestuursleden heeft ingevoerd, zal ongetwij
feld zijn gezichtskring worden verruimd en zijn leven als
sociaal mensch aan waarde winnen. De vraagstukken,
die aan de bestuursleden van onze coöperatieve vereeni-
gingen worden -voorgelegd en de aangelegenheden, die
zij hebben te regelen, zijn vele en velerlei, het brengt hen
in contact mef allerlei gebieden van het economische en
sociale leven, waarvan de leverancier aan de particuliere
fabriek verre blijft staan, het vermeerdert hun kennis,
rijpt hun oordeel en draagt derhalve in niet geringe mate
bij tot hun ontwikkeling, een bezit van blijvende waarde.
Wij zagen reeds, dat de invloed, die door de wet aan het
Bestuur van een C.V. wordt toegekend, groot is, de sta
tuten t an de meeste coöperatieve vereenigingen en even
eens de practijk geven hiervan terecht een bevestiging.
Wel moet uiteraard de dagelijksche leiding van de CA',
aan een ambtenaar in haar dienst worden opgedragen,
maar het bestuur blijft niettemin het orgaan, dat de be
langrijkste beslissingen ook in de leiding heeft te nemen
en in het bijzonder wanneer gehandeld moet worden in
afwijking van den gewonen gang van zaken of wanneer
een nieuwe koers moet worden ingeslagen.
In al deze aangelegenheden kan de persoonlijkheid van
het bestuurslid een groote rol spelen, maar ook niet het
minst doot de wijze, waarop het Bestuur in de ledenver
gadering optreedt en in den boezem der vereeniging de
zuivere coöperatieve idee ingang weet te doen vinden.
De gewone omgang van de bestuursleden met de leden
wier vertrouwensmannen zij toch immers zijn, acht ik
van het grootste belang. Bij deze plaatselijke propaganda
wordt ook aan den beheerder dikwijls een zware taak
toebedeeld, maar m.i. moet van die taak aan het Bestuur
een belangrijk deel worden opgedragen, daar de be
stuursleden als beroepsgenooten der overige leden aan
hunne argumenten meer klem kunnen bijzetten. Voor de
beheerders is in dit verband naar mijn inzicht meer de
taak weggelegd, de beheersdaden van het Bestuur voor
te bereiden en de meest uitgebreide inlichtingen te ver
strekken op de bestuursvergaderingen. Het spreekt van
zelf, dat in de practijk de verhoudingen dikwijls anders
zijn en dat de beheerder wel genoodzaakt is de leden
voor te lichten, daar er bij het Bestuur belangstelling
voor deze zaak ontbreekt. Ook gevoelen verscheidene
beheerders de roeping steeds nauw contact met de leden
te onderhouden, wat niet anders dan kan worden toege
juicht, maar het gevolg hiervan mag niet zijn, dat het
Bestuur in dezen de beteekenis van zijn functie uit het
oog zou verliezen.
Leden en Bestuur dienen nimmer te vergeten, dat de
coöperatie er niet alleen is vóór den boer, maar ook
slechts kan zijn dóór den boer. Als een lid van een C.V.
er alleen op uit is om zooveel mogelijk 'uit de vereeniging
te halen en zich daarbij ook niet bekommert om de
belangen van zijn medeleden, wanneer m.a.w. een lid de
melk steeds zoodanig aflevert, dat deze nog maar nauwe
lijks kan worden geaccepteerd, of bij een aankoopver-
eeniging zonder verplichte afname, alleen dan betrekt,
zoolang de prijzen voordeeliger zijn dan elders, dan wordt
daardoor juist datgene aan de coöperatie onthouden waar
door zij op den duur gunstig kan blijven werken.
UIT ONZE BOERENLEENBANKEN.
HAGELSCHADE—ZEVENBERGEN.
Bij de eerste opgave (zie Augustusnummer der Raif-
feisen-Bodei werd aan ingekomen bijdragen verantwoord
een bedrag groot f525.
Sedert werden in grooten dank ont
vangen de navolgende posten:
Boerenleenbank
te Roden
10.
idem
Sliedrecht
100.
idem
Middelstum
25.—
idem
Beesd
10.
idem
Winterswijk
25.—
idem
Capelle a.d. IJssel
25
idem
Boskoop
25.—
idem
Leerbroek
25.—
idem
Nieuwendam
25-—
idem
Veere
H5-—
idem
Oude-Wetering
idem
Nieuwerk. a.d. IJ.
25.—
idem
Haren
25.—
idem
Muiden
10.
Totaal f920.—
Nieuw-Amsterdam, 9 Aug. 1930.
Geachte Redactie!
Naar aanleiding van het ingezonden stuk van den Heer
E. H. Lubbers te Stieltjeskanaal, voorkomende in het
voorgaand nummer van Uw blad, meen ik in de
onderstelling, dat de geachte inzender het oog heeft op
de Bank te Nieuw-Amsterdam ietts te moeten op
merken. om alle misverstand te voorkomen.
De Heer Lubbers schrijft:
„Ze neemt willens en wetens leden van naburige ban
ken als lid aan. Zoo werd voor korten tijd nog een lid
van onze Bank door haar aangenomen. De man had bij
ons een hypotheekje en een voorschot. Deze werdein
terugbetaald en het geld via de C.B. ons toegezonden,
nog wel zonder dat de hypotheek werd geroyeerd."
Nu vraag ik den Heer Lubbers, dit te bewijzen, en
willen wij hem gaarne^n de gelegenheid stellen, inzage
te nemen in ons ledenregister, om dat lid en zoo mogelijk
meer anderen aan te wijzen, aangezien dat in verband
met art. 3 c. onzer statuten voor ons van groot belang is.
Bij voorbaat wil ik hem wel zeggen, dat het door hem
bedoelde lid nimmer bij onze Bank als lid is aangenomen
en evenmin van ons in een of anderen vorm crediet heeft
ontvangen.
Wat de bedoelde aflossing aangaat, deze is door onze
tusschenkomst via de C.B. geschiedt, dat is toch zeker
wel langs den ordelijken weg?
Het middel om het vermeende kwaad" te beperken
is m.i. hierin gelegen, dat men in gevallen, welke volgens
de meening van den Heer Lubbers bestaan, het beste
doet, om met het Bestuur der betrokken Bank een