Minderdan 3° DE RAIFFEISEN-BODE. gelukkig nog wel locale banken zijn, die in betere conditie verkeeren dan onze Bank, maar helaas zullen er ongetwijfeld nog vele zijn, die percentsgewijze veel en veel minder reserve hebben, welke laatste banken, o.i. juist dat lage gemiddelde veroorzaken. Uw artikel zou, naar onze meening, nog veel in teressanter geworden zijn en bovendien aan opvoe dende kracht gewonnen hebben, als U b.v. vermeld hadt: „Er zijn zooveel locale banken met een per centage van 30/0, zooveel met 40/0, zooveel met 5, 6, 70/0 enz.", dan kan ieder voor zich uitmaken bij welke rubriek hun bank was ingedeeld. Van zeer veel belang zouden wij het dan ook achten, dat door de Centrale Bank werd aangegeven, hoeveel het minimum percentage eigenlijk behoorde te zijn, op dat in de toekomst elke locale Bank verplicht zou kunnen worden, het daarheen te leiden, dat zij aan dit minimum voldoet. Zoudt U in deze geest nog niet eens op Uw artikel willen terugkomen? Gaarne verklaren wij hier, dat wij ons volkomen kunnen vereenigen met de laatste regels van Uw artikel. De aansprakelijkheid is mooi, zeer mooi zelfs, maar laat ons toch hopen er nooit gebruik van be hoeven te maken. Een flinke reserve is veel en veel meer waard en daarom kan er o.i. niet genoeg op gehamerd worden, dat elke bank, dus ook een Coöperatieve, behoort te streven naar een krach tige reserve. Hoe grooter de reserve, des te veiliger voor de Bank, hare leden en hare spaarders. U, geachte Redactie, dankzeggende voor de ver leende plaatsruimte en hopende, dat U hierin aan leiding moge vinden om nog eens op Uw artikel terug te komen, teekenen wij in afwachting, Hoogachtend, het Bestuur der Coöp. Boerenleenbank te Westzaan, A. DE BOER Az., Voorzitter. K. SWART, Secretaris. Westzaan 24 Juni 1930. Het deed ons genoegen in het Bestuur der Bank te Westzaan een medestrijder in ons orgaan "te vinden voor het vormen van een krachtige reserve. De bank heeft steeds naast het dienen van de directe belangen der leden ook hun indirect belang bevorderd door het vormen van een behoorlijk reservefonds, waar door hare positie goed is en ze tegen kwade toekomst kansen is gewapend. Ook bij vele andere van onze Boerenleenbanken is het nut en de noodzakelijkheid van krachtige reservevorming in de latere jaren doorgedrongen. Men heeft beter dan vroeger begrepen, dat een bank met flinke reserve, vooral in slechte tijden, meer kan beteekenen voor het welzijn der leden, dan eene, waar het Bestuur het goede hart teveel liet spreken en de jaarlijksche winsten te klein waren voor het vormen van een behoorlijke reserve. Helaas is in de enkele jaren de achterstand nog niet ingehaald, zooals kan blijken uit de hieronder volgende gegevens. Er zijn banken, die reeds vele jaren bestaan en die, omdat er te weinig verschil was tusschen debet- en creditrente, onvoldoende winsten maakten en de reserve vorming zoodoende hebben veronachtzaamd. De vrees, dat het nageslacht mooi weer zou spelen van de besnaarde winsten, heeft velen steeds parten gespeeld. Wij hopen niet, dat die veronachtzaming van de reserve- vorming, zich in de toekomst, met wellicht minder gun stige kansen, zal wreken. Het Bestuur te Westzaan wijst er op, dat er meerdere banken moeten zijn, welke veel minder reserve hebben, dan 30/0 van het balanstotaal en welke zoodoende dat lage gemiddelde veroorzaken. Ongetwijfeld en helaas, zijn er dergelijke banken. Het aantal is niet gering en het zijn niet slechts de jongere banken, welke nog geen gelegenheid hadden „reserve kapitaal" te vormen. Om het groote belang, dat er mede gemoeid is, hebben wij de moeite genomen van de 659 banken, waarvan de balansen per 31 December 1929 in ons bezit zijn, de verhouding van de reserve tot balanstotaal na te rekenen. Het volgende staatje, dat aantoont hoe groot de reserve is bij de Boerenleenbanken in de verschillende provincies, uitgedrukt in percenten van het balanstotaal, geeft het resultaat aan. PROVINCIES 3% 3°/o 3-7% 7-14% Groningen 19 14 26 2 F riesland 27 4' 3 Drenthe 13 15 19 I Overijssel 17 14 7 I Gelderland 41 28 21 Utrecht 12 13 10 Noord-Holland 22 34 46 5 Zuid-Holland 21 31 Si 7 Zeeland 13 17 23 1 Noord-Brabant 4 2 5 3 192 195 249 23 Er waren dus 192 banken, waar de reserve minder was dan 30/0 van het balanstotaal; 195 banken, waarbij dit percentage 30/0 bedroeg, 272 banken met een hooger percentage. Westzaan vraagt hoeveel het minimum percentage eigenlijk behoort te zijn. Het is moeilijk, daarop in het algemeen een antwoord te geven. De Centrale Bank te Eindhoven, welke in haar „Mede- deelingen" van December'1929, dit onderwerp ook aan sneed, antwoordt op de vraag: „Hoe hoog dient het Reservefonds van een Boerenleenbank wel te zijn", o.a. het volgende: „Het is zeer moeilijk om hierop een juist antwoord te geven; in Duitschland zijn vooraanstaande perso nen in het vereenigingsleven van meening, dat de credietinstellingen 20 o/0 tot zelfs 25 °/o van het bedrijfskapitaal aan eigen middelen moeten bezitten. En waar de eigen middelen onzer Boerenleen banken enkel en alleen uit de Reserve's bestaan, zal het Bestuur en den Raad van Toezicht er naar dienen te streven, dat het Reservefonds eener Boe renleenbank een hoogte bereikt van minstens 1 /5 van alle verplichtingen." Zooals we reeds opmerkten in de Raiffeisen-Bode van Juli 1930, hebben onze Statuten zelfs als ideaal gesteld, dat de reserve's zouden worden opgevoerd tot 1/4 van het bedrag der verplichtingen van de Boerenleenbank. Van dit ideaal zijn onze Banken nog wel zeer ver ver wijderd. Misschien, dat het na enkele tientallen van jaren bereikt wordt. Maar dan moet de jaarlijksche winst gelijken tred hou den met het toenemen der verplichtingen. Immers, wanneer dit niet het geval is, en de Banken

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 3