DE RAIFFEISENBODE. procent wil verlagen, en Banken B en C willen de rente niet verlagen, en men is voor elkanders argumenten en belangen blind en doof, dan komt men natuurlijk niet tot overeenstemming. Maar wanneer de Banken B en C inzien, dat rente-verlaging voor Bank A noodig is, en; wanneer zij aan dit inzicht paren het gevoel van saam- hoorigheid, dan zullen zij bereid zijn met Bank A mede te gaan. En wanneer ook Bank A blijk geeft van be* grip voor de positie van haar zuster-banken, zal zij; wellicht niet op verlaging met 1/2 blijven staan, doch genoegen nemen met verlaging van 1/4 Hierop- komen partijen dan tot overeenstemming. De Banken B en C hebben dan iets opgeofferd ten bate van Banlk- A, maar coöperatoren moeten zich eenige opoffering kunnen getroosten, en moeten niet enkel op het eigen belang staren. Trouwens in de toekomst zal Bank A wellicht aan Banken B en C een dienst kunnen bewijzen, die hen voor deze opoffering beloont. Het zoo hoog geroemde saamhoorigheidsgevoel in onze organisatie moge in dezen geen ijdele klank blijken! Mochten partijen zelf niet tot overeenstemming kun nen komen, dan is het wellicht nuttig, wanneer de bemid deling van het Ringbestuur of van de Centrale Bank in te roepen. EEN GRAPPENMAKER. Nu en dan worden bij de Boerenleenbanken eigen aardige onderpanden aangeboden. Zoo vroeg korten tijd geleden iemand een voorschot aan tegen onderpand van een polis vanongevallenverzekering!! Dat was óf heel naief, öf wat al te slim. Of reed de aanvrager zóó dikwijls op een gevaarlijken weg, dat hij er zeker van was wel eens een ongeval te zullen krijgen? UIT ONZE BOERENLEENBANKEN. Oudendijk, 11 Juni 1930. Geachte Redactie, Met belangstelling nam ik nota van den inhoud van het artikel: ,,Een kleine Balans-studie." Maar het slot van de beschouwing begrijp ik niet best. Er staat n.1. ,,En daarom is het zeer gewenscht, dat dc reserves nog meer dan tot int toe is geschied, worden versterkt." Ik heb altijd in de meening verkeerd, dat de Boeren leenbanken zijn opgericht om Land- en Tuinbouwers te helpen, en dat deze instellingen het maken van winst: niet moeten beo ogen, in tegenstelling van Parti culiere Banken, waar liet juist op winst maken wordt aangestuurd en die de ciiënteele ook wel helpen, maar soms van den wal in de sloot. Hieruit volgt dat de marge, tusschen debetrente en creditrente bij de Boerenleenban ken gering kan zijn, eenerzijds door flinke rente voor spaargelden en anderzijds door lage rente voor voor schotten, terwijl de exploitatiekosten in den regel daar bij geen gewicht in den schaal leggen. De matige winst, in overeenstemming met het doel der Bank, doet het reservefonds slechts langzaam stijgen. Dit wordt thans door U verkeerd geacht. Zou het daarom, geen aanbeveling verdienen, dat U eens uiteenzette, op welke manier de reserve's meer dan tot nu toe, worden versterkt, zonder het doel der vereeniging, hierboven uit eengezet, aan te tasten? Voor mij is het een puzzle. Hoogachtend, B. T. BELS, Kassier. Antwoord der Redactie. Inderdaad, het doel der Boerenleenbanken is niet het maken van winst. Haar doel is het staat in art. 2 der Statuten - verbetering van het landbouwbedrijf in den ruimsten zin des woords (door middel van het verleenen van voorschotten, enz.). Nu meenen wij, dat het in het belang van het landbouw bedrijf in het algemeen is, wanneer de Boerenleenbanken behoorlijke reserve's vormen. Wij hebben eenige maanden geleden, in het Maart-nummer, verschil lende redenen hiervoor aangevoerd, en zullen deze thans niet herhalen. Ieder echter zal moeten toegeven, dat een Boerenleenbank met een krachtige reserve een krach tiger, of laten wij liever zeggen een nóg krachtiger posi tie inneemt dan een Boerenleenbank met een zwakke reserve. Het is dus met het doel der Boerenleenbank om den landbouw te dienen in overeenstemming, wan neer naar flinke reserve-vorming gestreefd wordt. Dit wordt ook erkend in de statuten; in art. 3 vinden wij als één der middelen tot bereiking van het doel vermeld: :het vormen van een reservefonds. De Statuten hebben zelfs als ideaal gesteld, dat de reserve zou worden opgevoerd tot één vierde van het bedrag van de verplichtingen der Boerenleenbanken; zie art. 41 lid 2, luidende: .Jaarlijks wordt nagegaan, of het fonds het hoogste bereikt heeft van 1/4 gedeelte van het bedrag der bij de Bank gedeponeerde en door de Bank opgenomen gelden, op de balans van het vooraf gaande boekjaar voorkomende." Wij gelooven niet, dat vele besturen aan deze bepaling de hand houden, om de eenvoudige reden, dat men zóó ver van deze grens- verwijderd is, dat het niet eens noodig is om te zien of men haar heeft bereikt. Ten minste als een geheel ge nomen zijn de Boerenleenbanken nog zéér ver ervan- verwijderd. Volgens de verzamelbalans, per 31 Dec. 1928, voorkomende in de Mededeelingen over 1928, bedroegen de bij al onze Boerenleenbanken gedeponeerde en door haar opgenomen gelden ongeveer 327 millioen, terwijl de reserve met inbegrip van de winst over 1928) onge veer 101/2 millioen bedroeg. Dus ongeveer drie pro cent. Men kan zich dus over het algemeen wel de moeite sparen, om na te gaan, of men de 25 procent bereikt heeft. Wij kunnen het dus niet met den geachten inzender eens zijn, wanneer hij zegt, dat onze aandrang in de richting van krachtiger reserve-vorming het doel der Boerenleenbanken aantast. Wij achten flinke reserve vorming zelfs bevorderlijk voor het doel der Boeren leenbanken, en in deze meening worden wij krachtig gesteund door de Statuten. Nu denke men niet, dat wij geheel blind zijn voor het bezwaar, dat door den geachten inzender wordt ge opperd. Wanneer men krachtiger reserve's wil vormen, moet men de winst vergrooten, en dus ook de marge tusschen debetrente en creditrente vergrooten. En dit laatste is, dat geven wij toe, niet bevorderlijk voor_ het doel dei Boerenleenbanken Het is echter nooit onze bedoeling geweest, en het is dat nog niet, dat men nu! ineens -een belangrijke vergrooting van de marge tusschen debet- en creditrente zou gaan invoeren. Dit zou over het algemeen ongewenscht zijn, en in de huidige om standigheden moeilijk verdedigbaar. Wij zouden willen, dat vele Boerenleenbanken, bij welke de marge zéér ge ring is, tot een kleine vergrooting daarvan overgingen. Er zijn marges van een half procent. Dat is toch werkelijk een marge waar wel een half procent bij kan, wanneer het gewenscht is voor de reservevorming. Over het algemeen, kunnen wij wel zeggen, is de marge bij de Boerenleen banken zoo klein, dat een geringe vergrooting geen kwaad zal doen. Ook reeds door een geringe vergrooting zou men de reserve-vorming een flinken stoot geven. Wanneer de rentevoet voor de spaargelden over de geheele linie

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 4