4 DE RAIFFEISENBODE. In de eerste plaats heeft men dus Grootboek II, zoo noodig de schuldbekentenissen en grossen van hypo theek te raadplegen. Wij merken hierbij op, dat scherp onderscheid behoort gemaakc te worden tusschen de werkelijke voorschot ten op korten termijn, waarvan dus de aflossing binnen 10 jaar verwacht wordt en die waarvan vrijwel vaststaat dat de aflossing binnen 10 jaar niet te verwachten is, omdat het doel, waarvoor de gelden werden geleend, die aflossing niet toelaat. Wanneer een voorschot voor den tijd van bijv. één jaar wordt verstrekt, met de bedoeling om het jaarlijks te ver lengen of een nieuw voorschot tot hetzelfde bedrag te verstrekken, waarmede het oude wordt afgelost, behoort een dergelijk voorschot als een voorschot op langen ter mijn te worden beschouwd. Bij de beoordeeling wordt als aflossing dan ook slechts beschouwd een reëele aflossing. Voorschotten tegen onderpand van courante eff ec- t e n worden steeds beschouwd als voorschotten op korten termijn. Wij adviseeren, alle voorschotten op korten termijn dit zijn dus de voorschotten, waarvan men, gezien ook de bepalingen in de schuldbekentenissen (ev. grossen van hypotheek), mag aannemen, dat ze binnen 10 jaar werkelijk zullen worden af gelost en de voorschotten op onderpand van courante effecten in een afzonderlijk grootboek II onder te brengen. Door de bedragen dezer voorschotten op te tellen en het totaal bedrag af te trekken van het totaalbedrag aan uitstaande voor schotten (eenvoudig vast te stellen uit kolom 12 en 7 van het dagboek) krijgt men het totaalbedrag aan voorschotten op langen termijn onder Ia bedoeld. In de tweede plaats heeft men te berekenen het bedrag aan „credieten voorzoover bevroren". Een loopende rekening behoort volgens de bepaling- op het credietformulier, minstens éénmaal per jaar „om te gaan", d.w.z. credit te staan. Geschiedt dit niet, dan zal het laagste debetsaldo op de betreffende rekening het bedrag dat dan blijkbaar vast zit als „bevroren" worden beschouwd. Het totaal dezer bevroren bedragen wordt medegeteld en beschouwd als uitstaande aan voorschotten op langen termijn. Het totaalbedrag aan voorschotten, waarop jaarlijks niet gemiddeld 100/0 per jaar wordt afgelost, vermeerderd met bovenstaand totaal aan „bevroren" credieten, geeft dus het bedrag aan, bedoeld onder I. ad II. Het hier bedoelde laagste bedrag aan spaar gelden is vast te stellen uit het dagboek. Strjkt genomen zou men gedurende de jaren 1927, 1928 en 1929 dagelijks den stand der spaargelden moeten berekenen. Eenvoudigheidshalve kan men dezen stand maandelijks vaststellen door de totaalbedragen van ko lom 6 en 11 van het dagboek der boerenleenbank op het einde van elke maand, van elkaar af te trekken. Het laagste bedrag dat aldus gevonden wordt, dient als basis gedurende het jaar 1930. Zoodra het bedrag aan voorschotten op langen termijn, bedoeld onder I, grooter is of wordt dan de helft van dit op bovenvermelde wijze gevonden laagste bedrag aan spaargelden, behoort voor verdere verleening van voor schotten op langen termijn dispensatie te worden aan gevraagd. Heeft men deze grens nog niet bereikt, dan heeft men rekening te houden met het tweede gedeelte der dis pensatieregeling. Men heeft zich rekenschap te geven hoever men reeds gegaan is met het verleenen van voor schotten en met de toezegging van credieten. ad. III. Bepaald moet woden: ie. het totaalbedrag aan verstrekte voorschotten. 2e. het totaalbedrag der geopende credieten. Het eerste is eenvoudig te bepalen door de totalen van de kolommen 12 en 7 van het dagboek van elkaar af te trekken. Teneinde het bedrag sub 2 te kunnen vaststellen, ad- viseeren wij een eenvoudig boekje bij te houden, als volgt ingericht Folio Grtb III 1 NAAM 2 Geopende credieten 3 Vervallen credieten 4 Opmerkingen Het verschil tusschen de kolommen 3 en 4 geeft het gevraagde bedrag. Door de beide aldus gevonden bedragen bij elkaar op te tellen, heeft men het bedrag onder III bedoeld. IV. Wanneer dit bedrag onder III gevonden, grooter is dan 80 0/0 van het bedrag aan spaargelden, deposito's in loopende rekening en reserve per 31 December van het afgeloopen boekjaar, mag de bank zelfstandig niet verder gaan met het verstrekken van voorschotten op langen termnij, maar behoort voor het verstrek ken daarvan dispensatie te worden aangevraagd aan de Centrale Bank. Het hier bedoelde bedrag is natuurlijk zeer eenvoudig aan de hand van de balans te berekenen. Ter voorkoming van misverstand herinneren wij er nog aan, dat de in de statuten (artikel 37 sub 2 en artikel 38 sub 2) neergelegde verplichting tot het vragen van goed keuring aan de Centrale Bank blijft bestaan bij verstrek king van voorschotten en credieten: ie. aan leden-vereenigingen, -waterschappen enz. 2e. aan niet-leden (o.a. rechtspersonen, welke niet voor het lidmaatschap in aanmerking komen, zooals Ge meenten, Schoolvereenigingen enz. Voor de verstrekking van deze credieten moet steeds dispensatie gevraagd worden, dus ook als de banken nog binnen de grenzen zijn. Ook moeten volgens de statuten (art. 37) de voor schotten en credieten (dus ook hypothecaire) te allen tijde opeischbaar zijn na een voorafgaande opzegging van ten hoogste 3 maanden. Noodzakelijk is het, dat steeds, ook al is de bank nog vrij, aflossingen op voorschotten (ook hypothecaire) worden bedongen. Daar de regeling beoogt de handhaving van een vol doende liquiditeit in onze organisatie, waarbij onze ban ken het grootste belang hebben, vertrouwen we, bij de uitvoering van het besluit der Algemeene Vergadering op de volle medewerking van al onze banken. Practische moeilijkheden zullen zich zeer zeker voor doen, maar met goeden wil, na begrepen te hebben, waar het om gaat, zijn deze wel te overwinnen. Wij stellen ons voor aanvraagformulieren ter beschik-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 2