DE RAIFFE ISEN-BODE. «5 zeer voorzichtig en „conservatief" beheerd. Het is b.v. een bekend feit, dat de Engelsche banken veel angstval- liger zijn met verkenen van groote credieten aan de industrie dan de banken op het vasteland van Europa. Dientengevolge loopen zij ook minder kans van verstrikt te raken in bevroren credieten. Ons geestelijk oog dwaalt, na het beschouwen van de commercieële banken, als vanzelf naar de Boerenleen banken. Hoe staat het bij haar met de verhouding tus- schen reserve (kapitaal bezitten zij niet) en balanstotaal? Volgens de verzamelbalans, in de ,,Mededeelingen" voor komende, hadden de bij onze Centrale aangesloten Boe renleenbanken per 31 Dec. 1928 te zamen een reserve van ruim ioi/2 millioen gulden (inbegrepen de winst over 1928), terwijl het balanstotaal een kleine 338 millioen is. De reserve is dus ongeveer 3 o/0 van het balanstotaal. Dat is juist de helft van het percentage, dat wij vonden bij de Engelsche banken. Nu kan men de Boerenleenbanken natuurlijk niet zonder meer met de commercieële banken vergelijken. Het zou geheel verkeerd zijn onze 3 o/0 te stellen naast de 6 0/0 van de Engelsche banken en de nog veel hoogere percentage's van onze groote commercieële banken, en dan uit te roepen dat het met de Boerenleenbanken zoo slecht ge steld is. Men zou dan ten onrechte geen rekening houden met de buitengewone soliditeit van de uitzettingen der Boerenleenbanken en met de onbeperkte aansprakelijk heid der leden. Kon men de aansprakelijkheid uitdrukken in een percentage van het balanstotaal, dan zou het per centage der Boerenleenbanken veel gunstiger worden dan dat van welke commercieële bank dan ook, ja het zou ongetwijfeld de 100 o/0 overtreffen. Toch zouden wij het van harte toejuichen, wanneer het percentage bij de Boerenleenbanken hooger werd, belangrijk hooger werd. Want het is nu wel heel goed en mooi om rekening te houden met de onbeperkte aan sprakelijkheid, maar wij moesten toch eigenlijk in zulk een positie komen, dat wij dat niet meer behoefden te doen. De aansprakelijkheid is iets, dat er moet zijn en moet blijven, maar het moet zijn en blijven iets, waarvan nooit gebruik behoeft te worden gemaakt. Ons doel moet zijn onze Boerenleenbanken zóó krachtig te maken, dat het menschelijkerwijs gesproken uitgesloten wordt dat men tot de aansprakelijkheid zijn toevlucht moet nemen. En daarom is het zeer gewenscht, dat de reserve's nog meer dan tot nog toe is geschied, worden versterkt. Dat ieder Bestuur in dit opzicht medewerke, tot heil van onze organisatie en daarmee van onze boeren en tuinders 1 VRAAG EN ANTWOORD. Vraag. Art. 7 van het Huishoudelijk Reglement van een Boerenleenbank bepaalt: .......dat het Bestuur aan één lid een voorschot of crediet in loopende rekenjng mag toestaan tot hoogstens f 3000.met toestemming van den Raad van Toezicht tot f15000.—." Nu doet zich het volgende geval voor: A. heeft een crediet in loopende rekening aange vraagd, groot f 5000. Het Bestuur stond het verzoek toe. De credietacte werd opgemaakt, naar behooren, tot f5000 doch aan den credietnemer werd slecht driedui zend gulden uitbetaald, omdat naar de meening van den kassier voor het meerdere eerst de Raad vatn Toezicht toestemming moest verleenen. Is dit juist? Antwoord: Neen, deze handelwijze is niet geheel juist. Wanneer aan iemand een crediet is verleend toti f 5000.heeft hij ook het recht om het maximum-be drag op te nemen. Wannéér A hdt dus zou wenschen, zou hem terstond f 5000 moeten worden uitbetaald. De toestemming van den Raad van Toezicht had dus moeten zijn verrkregen, voordat het crediet werd ver leend (de crediet-akte werd opgemaakt.) In de gegeven omstandigheden heeft de kassier nog op de beste wijze gehandeld. A. keurde blijkbaar goed, dat hem slechts f 3000 werd uitbetaald. Wanneer hiji uitbetaling van f 5000 had geëischt, had de kassier hem, dit bedrag ook moeten geven. Vraag. B. heeft een crediet in loopende rekening groot f 1000. Hij vroeg verhooging tot f2000. 't Verzoek werd toegestaan. Om de een of andere reden had B. het geld niet noo- dig zoodat de nieuw opgemaakte akte tot f2000 onge- teekend bleef. M.i. terecht, daar toch de oorspronkelijke credietakte van f 1000 van kracht bleef. Bedoelde akte behoort geteekend te zijn wanneer het geld (in casu de verhoogde f 1000) uitbetaald is. Is dit juist? Antwoord. Ja. Ook naar onze meening behoefda nu geen credietakte ad f 2000 geteekend te worden. Immers het crediet ad f 2000 werd ten slotte niet vem leend. Wel was een voorloopige afspraak gemaakt, dat het zou worden verleend, en het in plaats zou komen van het oude crediet van f 1000, maar met onderling goedvinden is men hierop terug gekomen. Het oude crediet bleef dus van kracht. Wij voegen hieraan toe, dat het ons noodig schijnt voor het geval, dat voor het nieuwe crediet andere borgen zouden worden gesteld, dat de borgen voor het ouda crediet op het doorloopen hiervan worden gewezen. Vraag. C. heeft een crediet met hypotheekstelling. Alle bescheiden zijn aanwezig behalve de polis. Wèl is aanwezig eene verklaring, naar aanleiding van art. 297 W. v. K., met de z.g. Kramerclausule. Hierdoor is het m.i. niet noodig dat een polis aanwezig moet zijn. Is dit juist? I Antwoord. Om deze vraag te beantwoorden moe ten wij ons rekenschap geven van de reden, waarom in het algemeen overlegging van de polis (of van een ge teekend duplicaat ervan) noodzakelijk is. Deze reden is de volgende. De verklaring naar aan leiding" van art. 297 Wetboek van Koophandel (bij welke de Assurantie-Maatschappij verklaart, dat haar is ken nis gegeven van het feit, dat bij de hypotheekakte het beding bedoeld bij art. 297 W. v. K.is gemaakt) ver meldt gewoonlijk niet de voorwaarden, waarop de ver zekering is gesloten, ja, vermeldt soms niet eens de ver zekerde som. Het is echter noodig, dat de hypotheek houder hiervan op de hoogte is. YVajit anders weet hij niet, of hij bij brandschade van de Assurantie-Maat schappij kan vorderen, dat zij de verzekeringspenningen aan hem (hypotheekhouder) uitkeert, ten einde deze in de plaats van de hypotheek te doen treden, of wéét hij niet, tot welk bedrag hij zulks kan vorderen. Stel, b.v., dat' de vrouw van den hypothecairen schuldenaar diens huis, waarop de hypotheek gevestigd is, in brand heeft gestoken. Dit is een geval, waarin verscheidene Assurantie-Maatschappijen geen uitkeering doen. Om nu echter zeker te weten of in een bepaald geval al dan niet uitkeering kan worden gevorderd, moet men natuurlijk de polis nazien. De hypotheekhouder, die de polis 1) Dit beding houdt in, naar men weet, dat bij schade door brand de verzekeringspenningen in plaats van de hypotheek zullen treden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 5