68 DE RAIFFFEISEN-BODE. Antwoord. De Zegelwet bepaalt, dat de opgave van het saldo van een afgesloten rekening-courant, een verklaring van de juistheid van het saldo, en een af schrift van de rekening-courant moeten gezegeld worden met zegel van 10 cent. Gezien deze bepaling, moet het op 31 December van eenig jaar in de rekening-courantboekjes vastgestelde be drag van een plakzegel worden voorzien. En wel in alle gevallen, onverschillig of het saldo afgeteekend of voor gezien geteekend is of niet; of gewoon doorgewerkt, dan wel het boekje per 31 December wordt afgesloten. Men moet hierbij niet vergeten: in de eerste plaats dat het credietformulier de bepaling bevat, dat de rekening per 31 December wordt afgesloten en in de tweede plaats dat het boekje kan beschouwd worden als een afschift van de rekening-courant. Het kan echter o.i. niet de bedoeling zijn van den wet gever, dat elke saldeering in het rekening-courant boekje van een zegel zou moeten worden voorzien. Vraag. Bij sommige banken wordt bij stortingen of terugbetalingen bovendien op het stortingsbiljet of kwi tantie nog eens het saldo ingevuld dat het boekje na die handeling nog aanwijst. Is dit wel verstandig? Als men b.v. een fout heeft gemaakt van welken aard ook, of een post in het boekje ontbreekt, legt men die fout nog eens extra vast in dat saldocijfer. JOH. OBBINK. Antwoord. O.i. bestaat er geen bezwaar tegen het saldo op kwitanties of stortingsbewijzen in te vullen, wan neer men de goede gewoonte heeft bij elke handeling het grootboek met het boekje te vergelijken. Wanneer men dit niet doet, dan heeft invullen inder daad het bezwaar als door den geachten inzender ge noemd. Voor de zelfcontrole van den kassier is echter de in vulling van het saldo wel van beteekenis. Vraag. In tal van form. voor rek. couranthouders is een clausule opgenomen „met een dag ten voordeele der bank". Wat wil die uitdrukking zeggen? Als een dergelijke bepaling niet is gemaakt, spreekt het vanzelf dat een stor ting niet denzelfden, maar den volgenden dag rentegevend wordt. Maakt men de bedoelde bepaling wel, dan bedoelt men daarmede een dag rente te winnen, zoodat „een dag ten- voordeele der bank" noodwendig moet beteekenen, dat de rente ingaat den tweeden werkdag na de storting. En toch laten meerdere banken die deze bepaling hebben, de rente den volgenden dag ingaan. Bij het doen van betalingen door de bank is de zaak duidelijk. Is een dergelijke bepaling niet gemaakt, dan gaat de rente denzelfden dag in; is ze wel gemaakt, den dag daaraan voorafgaande. Wat is Uw oordeel? JOH. OBBINK. Antwoord. O.i. spreekt het niet vanzelf, dat wan neer er omtrent den dag van ingang van de rente niets bepaald is, een storting den volgenden dag rentege vend wordt. Als er niets bepaald is, dan behoort de rente op den dag van storting in te gaan. Vandaar dat er in de credietformulieren bepaald moet worden, wanneer de storting dan wel rentegevend wordt. Het 5e beding luidt: „Als datum van het begin der rente, zoowel van gestorte als van uitbetaalde bedragen wordt aangewezen de datum der kwitantie van de betreffende som, met dag(en) verschil ten voordeele van de bank." Wanneer men hier invult 1 dag verschil, dan spreekt het vanzelf, dat de rente voor een storting den dag da a r n a ingaat. Wij merken den geachten inzender nog op, dat de clau sule niet luidt: dag(en) ten voordeele der bank", maar dag(en) verschil ten voordeele van de bank." Het verschil n.1. ten opzichte van den dag der storting. Wil men bereiken, dat er ook werkelijk iets aan ver diend wordt, dan neme men zooals gewoonlijk ge schiedt twee dagen verschil. VAN HEINDE EN VER. UIT DUITSCHLAND. Bij onze Oostelijke buren heeft kort geleden een hoogsi belangrijk feit op het gebied der landbouwcoöperatie plaats gehad, namelijk de fusie tusschen de twee groote centrale organisatie's. Tot nog toe werkten deze organisatie's het Reichs verband der deutschen landwirtschaftlichen Genossen schaften en het Generalverband der deutschen Raiffeisen Genossenschaften naast elkaar en ook wel door elkaar heen en tegen elkaar in. Dit was ook plaatselijk het geval. Het spreekt vanzelf, dat dit een ongewenschte toestand was. Meer dan eens reeds sedert het begin dezer eeuw heeft men dan ook pogingen gedaan om tot vereeni ging te komen. Maar zonder blijvend resultaat; er waren te veel hinderpalen, zoowel van zakelijken als van per soonlijken aard, die aan het samengaan van beide groote organisatie's in den weg stonden. Thans echter zijn deze hinderpalen overwonnen. Zij zijn overwonnen onder den zwaren druk der tijden. De voormannen der Duitsche landbouwcoöperatie hebben te recht gevoeld, dat de ecenomische nood van den Duit- schen boerenstand de luxe van twee organisatie's niet gedoogde. De Duitschers zijn meesters in het „rationali- seeren". Dat hebben zij ook hier weer getoond. Men heeft het weten te brengen tot een algeheele fusid. Het Reichsverband en het Generalverband werden beide ont bonden, en in plaats er van werd opgericht het Reichs verband der deutschen landwirtschaftlichen Genossen- schaften „Raiffeisen", de organisatie, die bestemd is om voortaan als éénige centrale organisatie op te treden. Om een kijk te geven op het belang dezer fusie zij nog vermeld, dat bij het Reichsverband waren aangesloten 28.675 locale coöperatie's en bij het Generalverband 8.666 locale coöperatie's. Bij de nieuwe centrale sloten zich direct 37.300 plaatselijke vereenigingen aan. De fusie bewijst wel, dat de Duitschers de waarheid van de spreuk: „Eendracht maakt macht" terdege be seffen. Laten wij hopen, dat de fusie zal medewerken tot over winning der ernstige depressie, waaronder de Duitsche landbouw zucht. Middelen als dit zijn o.i. daartoe meer geschikt dan verhooging van invoerrechten een middel, waarin onze buren helaas ook veel vertrouwen hebben. GELD- EN EFFECTENMARKT gedurende Maart 1930. De geldmarkt bleef ongekend ruim. De geldkoersen bleven zeer laag. Prolongatie stelde zich op ongeveer 2i/2 o/0, particulier disconto kwam op 214. De Nederlandsche Bank verlaagde aanvankelijk al haar tarieven met 1/2 0/0, en verlaagde later haar discontotarief nog eens met t/2 0/0, zoodat het wisseldisconto voorloopig op 3 0/0 is gekomen. Men moet tot vóór 1911 teruggaan om dit percentage te vinden. Vóór 1909 was het tarief een tijd 21/2 Dat

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 4