DE RAI FFE IS EN-B O DE.
49
financieel draagkrachtige inwoners van het dorp, althans
de boeren, lid zijn. Deze leden zijn met hun geheele ver
mogen aansprakelijk voor de verbintenissen der bank.
Ook haar bestuurders, die uit de leden gekozen worden,
zijn dus ten nauwste geïnteresseerd bij het goed gaan van
het bedrijf. Credieten worden niet gegeven dan tegen vol.
strekt so'.iede zekerheid en veelal onder goedkeuring der
Centrale Bank, waarbij de plaatselijke binken zijn aan
gesloten en die overigens controle uitoefent. De beheer
ders'genieten geen salaris of tantième en worden dus niet
verleid tot speculatieve zaken door de kans op het tou
cheeren van groote winsten. Speculatieve zaken zijn sta
tutair zelfs verboden en de wijze van belegging is zeer
beperkt en zeer conservatief omschreven. Nagenoeg a'le
winsten blijven in de bank en worden tot een reserve
opgehoopt, die zelfs na liquidatie niet wordt verdeeld,
zoodat het eigen belang voor zoover het tot gevaarlijke
impulsen kon leiden, geheel uitgeschakeld is. Doordat de
algemeene onkosten zoo uitermate gering zijn, behoeft
de marge tusschen depositorente en debetrente slechts
gering te zijn en kan meestal voor behoorlijke winst en
reservevorming met i pCt. worden volstaan, hetgeen voor
den landbouwer, zooals gezegd, noodzakelijk is, wil hij
zijn bedrijf rendabel kunnen maken. De lage debetrente
en de absoluut gesproken, niet hooge creditrente zijn dus
geenszins abnormale verschijnselen. Maar de boer die
gelden aan zijn bank toevertrouwt en daar een geenszins
hooge rente voor ontvangt, doet dit met de wetenschap
dat zijn soortgenooten daardoor geholpen kunnen worden
en dat het geld aldus volstrekt veilig is belegd. De ge
wichtige sociale functie der boerenleenbanken, als veilige
bewaarsters van veie millioenen in den loop der jaren,
is dan ook niet gering.
Dat dc boerenleenbanken eenzijdig georiënteerd zijn,
is ook niet juist. Want in de boerenleenbanken zijn in
derdaad gegroepeerd en treden als credietnemer op de
genen, die in de productiviteit van den bodem hun bestaan
vinden. Maar dan toch in een veelkleurige schakeering:
veeboeren, bouwboeren, tuinders, die telen onder glas,
en die hun vruchten trekken van den kouden grond, ge
mengde bedrijven, veenboeren, vlasboeren, varkensfok
kers, eendenhouders, boomkweekers en zooveel anderen,
kortom een staalkaart van land- en tuinbouwbedrijven,
waarbij men allerminst van eenzijdige oriënteering mag
spreken. Dat op één oogenblik in al deze bedrijven ma
laise zou intreden, is iets wat door de economische ge
schiedenis voldoende wordt gelogenstraft.
Ik durf te beweren, dat zelfs bij een langdurige de
pressie, toch juist dank zij de veelzijdige samenstelling
van de credietnemers bij de Boerenleenbanken voor geen
ontgoocheling of ernstige crisis zal zijn te vreezen.
Maar als de boerenleenbanken zich naar den raad van
Mr. van Hengel zouden gaan bewegen in de richting der
algemeene banken, zou dit naar mijn meening het begin
van het einde zijn. De sterkste der boerenleenbanken is
juist haar oriënteering op het landbouwbedrijf, dat tenslotte
de eeuwen door trots moeilijkheden en kleine winstkansen
steeds is gebleken het meest stabiele bedrijf te zijn, dat
men denken kan.
Overigens juist en alleen zoolang de boerenleenbanken
zich uitsluitend op de financiering van den landbouw
toeleggen, is het te verantwoorden, dat zij als basis heb
ben de onbeperkte aansprakelijkheid der leden. De boe
renleenbanken zouden niet mogen overgaan tot het finan
cieren van middenstand, handel en industrie, waaraan
immers bijzondere risico's verbonden zijn, zooals de com-
mercieele banken in den naoorlogstijd zelf het sterkst
ondervonden hebben. De risico's van zulke financiering
op de schouders der leden te leggen krachtens de onbe
perkte aansprakelijkheid zou onverantwoordelijk zijn.
Haar geheele systeem zou dan onherroepelijk moeten
worden gewijzigd, maar daardoor zou het landbouwcrediet
ontrouw worden aan den opzet, die reeds zoovele tien
tallen van jaren heeft bewezen deugdelijk te zijn en
zooveel bij te dragen tot de welvaart ook van ons volk.
Eindhoven. Mr. V. DUBOIS.
BELEGGING VAN GELDEN VAN KERK
VOOGDIJEN BIJ BOERENLEENBANKEN.
De Heei X. te IJ., mij bekend als trouw lezer van dit
blad, vraagt mij in Geloof, Hoop en Liefde" een tweetal
vragen te willen beantwoorden, aan welk verzoek, al
behooren deze vragen eigenlijk in ons blad niet thuis, bij
deze wordt voldaan.
De eerste vraag luidt: „Mogen de gelden van de Kerk
voogdijen niet belegd worden bij Boerenleenbanken?"
Antwoord: Indien een Kerkvoogdij „onder toezicht"
staat, geldt voor haar art. 21 van het Alg. Regl. op het
beheer, dat luidt: De gelden der gemeente mogen, zon
der machtiging van het Provinciaal College, niet an
ders worden belegd dan door aankoop van onroerende
goederen, van inschrijvingen op een der Grootboeken
van de Nederlandsche Nationale Schuld, of bij uitlee-
ning onder eerste hypothecair verband op landerejjn,
tot een bedrag van ten hoogste de helft van de ge-1
schatte waarde dier landerijen. Eveneens kunnen, zon
der zoodanige machtiging, gelden op een spaarbank
of Boerenleenbank tot een bedrag van hoogste,ns vijf
honderd gulden, tijdelijk worden belegd.
Hier wordt dus de bedoelde belegging toegestaan,
zonder machtiging wel is waar een klein bedrag, maar
mèt machtiging zeker ook wel grootere bedragen. Ik
verwacht evenwel, dat het Prov. College den eisch zal
stellen, dat terugbetaling niet mag plaats hebben zonder
zijn goedkeuring, welke voorwaarde derhalve aangetee-
kend moet worden in het desbetreffende boekje van de
Boerenleenbank.
Staat de Kerkvoogdij niet onder toezicht, is er dus
zoogenaamd „vrij beheer", dan heeft men alleen met
het plaatselijk reglement te maken en ik kan me niet
voorstellen, dat dit reglement belegging op Boerenleen
banken, de meest solide instellingen onzer dagen, zou
verbieden. Wordt het niet .verboden, dan mogen Kerk
voogden, door Notabelen gemachtigd, een deel van het
kapitaal op een Boerenleenbank plaatsen. Hierbij zal
men goed doen een dergelijke bepaling als boven is ge
noemd in het boekje te doen opnemen, aangezien zon
der die bepaling de Boerenleenbank de gelden aan 'den
houder van het boekje (b.v. aan één der Kerkvoogden)
zou kunnen uitbetalen. Kasgeld, dat gewoonlijk onder
beheer staat van één daarvoor aansprakelijk persoon,,
b.v. van den Adm. Kerkvoogd, kan deze beleggen waar
hij dat wil, tenzij het plaatselijk reglement bepaalt, dat
niet meer dan een bepaald bedrag in, kas gehouden mag
"worden en. het meerdere bij een bepaalde instelling
gedeponeerd moet worden.
De tweede vraag luidt: „Zoo niet, welke gronden
bestaan hiervoor en op welk reglement is dit gebaseerd?"
Antwoord: Als het beleggen van gelden op Boeren
leenbanken ergens verboden mocht zijn (een voorbeeld
daarvan weet ik niet), dan kan ik geen andere reden be
denken, dan dat het geld te gemakkelijk weer terug te
krijgen is. Voor een particulier is dit juist veel waard^
maar een administratie wil liever beleggen op een wijze1,
die het weder-opnemen dier gelden alleen door het be
sluit van een vergadering mogelijk maakt.
Dit kan evenwel ook bij een Boerenleenbank bereikt
worden, indien men slechts eischt de aanteekening in
het boekje, waar ik hierboven over schreef.
N.
Overgenomen uit het Juni-nummer van „Geloof, Hoop en
Liefde"; wegens gebrek aan plaatsruimte in de vorige nummers eerst
thans opgenomen.