DE COMMERCIEELE BANKEN EN DE BOERENLEENBANKEN. 48 DE RAIFFEISEN-BODE. Hierop werd ons meermalen van de zijde der boerenleen banken gewezen. Bij de beoordeeling daarvan verlieze men echter niet uit het oog, dat de verstrekking van bedrijfs- crediet niet op den weg dier banken ligt, terwijl het de hoofd taak van de boerenleenbanken is. We zien dan ook, dat bij bedoelde spaarbanken het restee- rende deel der spaargelden nagenoeg geheel wordt belegd in direct realiseerbare waarden (courante effecten, enz.) en deposito's bij andere banken, zoodat een belangrijk bedrag vlot voor de hand blijft om opvragingen van spaargelden het hoofd te kunnen bieden. (Wordt vervolgd). OVERGENOMEN. Uit de Maasbode van 16 Oct. j.1. nemen tvij onder staand artikel van Mr. V. Dubois, Directeur der Coöp. Centrale Boerenleenbank te Eindhoven, over. Bij gelegenheid van den twintigsten Accountantsdag te 's-Gravenhage j.1. Zaterdag 12 October 1929 gehouden, werd o.a. door den heer Mr. A. J. van Hengel, Directeur der Amsterdamsche Bank een inleiding gehouden geti teld: „Opmerkingen over de rol der handels- (of alge- meene) Banken in Nederland bij kapitaalsverschaffing". In deze rede, die behalve om haar inhoud, ook om de representatieve persoonlijkheid van den spreker, van meer dan gewoon belang is, kwam volgens courantenverslagen ook een passage voor van den volgenden inhoud: Een tweede specialisatie vindt men in een streven naar groepeering in bepaalde klassen der bevolking, dus los van zakelijke eigenschappen der kapitaalsbe hoefte. Zoo zijn er middenstandsbanken, boerenleen banken, beide weder gegroepeerd naar geestesrich tingen, arbeidersbanken en vele anderen. Al deze instituten hebben daar, waar de kapitaalhandel be hoorlijk geoutilleerd is, geen reden van bestaan. Zij worden gewoonlijk opgericht, omdat men meent dat de normale marge tusschen de rente, verkregen voor ft deposito geplaatst kapitaal en die, verschuldigd voor geleend kapitaal, door de bepaalde groep niet behoeft betaald te worden of wijl men klaagt, dat kapitaal niet in voldoende mate beschikbaar gesteld wordt. Beide redeneeringen zijn onjuist en voor een deel heeft de praktijk de feiten, die deze bewering staven, reeds geleverd. Het middenstandscrediet is „zorgenkind" geweest en zal het blijven. De mid denstand krijgt crediet van leverancier en banken niet minder gemakkelijk dan groothandel en groote industrie Vandaar dat bij een speciale bank in hoofd zaak de door de gewone credietgevers te zwak ge oordeelde broeders terecht zullen komen, die niet aan hun bedrijf, maar aan hun „stand" recht op crediet meenen te mogen ontleenen. De landbouwbanken zijn, tengevolge van den ber trekkelijk gunstigen gang van zaken in het bedrijf der groepsgenooten, bewaard gebleven voor groote verliezen. De fout, dat zij te hooge rente vergoeden en/of te lage belasten en dat zij te eenzijdig georiën teerd zijn, bleef zoo vooralsnog verborgen. Zou de landbouw een lange periode van depressie door maken. dan komt ook daar de ontgoocheling, tenzij tegen dien tijd de boerenleenbanken slechts dien naam behouden hebben, maar gedreven worden als een gewone algemeene bank. De heer van Hengel veroordeelde dus met deze weinige woorden o.a. het geheele systeem van het landbouw- crediet, dat, in Duitschland voor meer dan 75 jaar geleden begonnen, zich geleidelijk over vrijwel de geheele wereld heeft verbreid, en in ons land zelf gedurende meer dan 30 jaren zijn buitengewoon nuttige en zegenrijke werk zaamheden ter bevordering der volkswelvaart heeft ver richt. Gelukkig is de uitlating met betrekking tot de Boeren leenbanken ook op de vergadering niet onweersproken gebleven, maar het komt mij voor, dat het noodig is op deze zaak nog iets nader in te gaan, omdat deze on juiste uitspraak van den heer van Hengel tot verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding zou kunnen geven. Voorop zij gesteld, dat het landbouwcrediet èn wat zijn organisatie èn wat zijn werkwijze betreft, niet kan vergeleken worden met het gederailleerde middenstands crediet. Deze beide mogen in geenen deele over één kam worden geschoren. De middenstandsbanken waren gecentraliseerde lichamen met beperkt kapitaal, de boe renleenbanken zijn sterk gedecentraliseerde instellingen met onbeperkte aansprakelijkheid. Bij de middenstands banken werden handelsrisico's geloopen (met groote up en downs), bij de Boerenleenbanken zijn de risico's, welke van een geheel ander soort zijn, blijkens de jarenlange ervaring zoo gering, dat ernstige verliezen niet voor komen. De Boerenleenbanken zijn ontstaan juist tengevolge van het feit, dat de commercieele banken niet in de be hoeften van den landbouw voorzagen en daarin ook niet konden voorzien. De rentabiliteit van het boerenbedrijf is van dien aard, dat het onmogelijk zware rentelasten en provisies kan opbrengen. Bovendien kan de land bouwer, die overigens niet geholpen is met een drie- of zesmaandscrediet, niet die soort zekerheden stellen, die in het gewone bankwezen in den regel worden geëischt. Ook kan de omzet die een boerencliënt bij de bank kan maken, niet zoo zijn, als de algemeene banken dat zouden wenschen. Tenslotte is het zoowel voor het uitoefenen van controle, als voor het behoorlijk bedienen der cliën- tèle noodzakelijk, dat de bank, die den landbouwer wil helpen, een zeer uitgebreid filialennet over het geheele land heeft. Zouden de commercieele banken daartoe moeten overgaan, dan zou de credietverleening, om de algemeene onkosten goed te maken, nog duurder moeten worden, dan zij reeds is en zou zij voor den landbouwer te meer volslagen onbruikbaar worden. Zoo is het dan ook te verklaren, dat de algemeene banken nóch voor dat de boerenleenbanken bestonden, nóch daarna zich van beteekenis met het landbouwcrediet hebben bemoeid. Toch was het in het algemeen belang noodzakelijk, dat de boeren geholpen werden en zoo is vanzelf het boeren leenbanksysteem opgekomen, dat per 31 December 1927 met zijn verbreiding van ruim 1275 banken in ons land beschikkende over 415 millioen deposito's (ongeacht nog de eigen middelen) is gegroeid tot een instelling van groote beteekenis voor de economie van ons land. (Wij mogen wei aannemen, dat de deposito's thans ongeveer 9 millioen meer bedragen). Het is volstrekt onjuist te beweren, dat bij zulke spe ciale banken, als de boerenleenbanken zijn, de door de gewone credietgevers te zwak geoordeelde broeders terecht komen. Integendeel, op grond van jarenlange ervaring kan worden verklaard, dat de credietnemers bij de boeren leenbanken zoo buitengewoon soliede zijn, dat verliezen van beteekenis zijn uitgesloten. Bovendien is de geheele inrichting van de Boerenleenbanken zoo, dat daarvoor zelfs geen schijn van gevaar bestaat. De Boerenleenbanken zijn plaatselijk werkende zelf standige vereenigingen, die zich over een kleinen kring, van een gemeente meestal, uitstrekken en waarvan de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1930 | | pagina 4