40
DE RAI FFEISEN-BODE.
renleenbank zal zich op het terrein der vastleggingen
mogen begeven.
Wan1 niet bij al onze boerenleenbanken hebben de
spaargelden dat vaste karakter.
Hoe bepalen we of de spaargelden een vast, dan wel
een vlottend karakter vertoonen?
O.i. kunnen we dit doen door over een reeks van jaren
in het dagboek na te gaan den hoogsten en laagsten stand
der spaargelden in elk dier jaren.
Wij hebben de moeite genomen voor 32 banken in
verschillende streken van ons land het verschil tusschen
den hoogsten en laagsten stand der spaargelden in een
drietal jaren op te zetten.
Het bedrag, dat we vonden, drukten we uit in percen
ten van het totaal bedrag der spaargelden aan het begin
van elk jaar.
Zoodoende werden wij in onze overtuiging bevestigd,
dat er verschil bestaat in den aard der spaargelden bij
onze boerenleenbanken.
Bij 15 banken bedroeg bovenbedoeld verschilt de schom
meling in de spaargelden van 310 0/0.
Bij 14 banken 1020 0/0, terwijl bij 3 der banken de
fluctuatie méér dan 20 Q/o bedroeg.
Onder de laatste was er zelfs 1waar het verschil 52 0/0
bedroeg.
De geringste schommeling vonden wij bij de banken
op de zandstreken, met gemengd landbouwbedrijf, de
grootste fluctuatie bij de banken in de tuinbouwstreken.
Opmerkelijk is echter, dat bij vergelijking van den stand
der spaargelden per 1 Jan. en 31 Dec. d.a.v. van die jaren,
bij alle bovenbedoelde banken een vooruitgang kon wor
den geconstateerd.
Bij laatstbedoelde bank was het verloop der spaargel
den in 1928 aldus:
Spaargelden 1 Januari 1928f 493.800.
Hoogste stand per 31 Aug. f 682.000.
Laagste stand per 31 Maart - 326.000.—
Verschil f 256.000.
52 0/0 vari f 493.800)
Spaargelden per 31 December 1928 f 581.800. -
Toename f 88.000.
Bij een van de banken uit de eerste rubriek was het
verloop als volgt
Spaargelden 1 Januari 1928 f 2.090.000.
Hoogste stand per 31 Dec. f 2.114.000.
Laagste stand per 30 April 2.045.000.
Verschil f 69.000.-
3>3 van f 2.090.000)
Spaargelden per 31 December 1928 f 2.186.000
Toename f 96.000.--
Wij geven onze boerenleenbanken in overweging voor
een aantal jaren de gelijksoortige cijfers op te zetten. Het
loont dc moeite. Men krijgt een goed inzicht omtrent
den aard der spaargelden en men kan er bij de verstrek
king van voorschotten en credieten mede rekening houden.
Immers, dragen de spaargelden bij een bank een vast,
een blijvend karakter, dan zal men ten opzichte der uit
zettingen een ruimer standpunt kunnen innemen, dan
bij eene bank, waarbij de gelden een minder vast, een
vlottend karakter hebben.
In een volgend artikel hierover meer.
INGEZONDEN BIJDRAGE.
BEWIJSKRACHT VAN GEREGISTREERDE ON-
DERHANDSCHE- EN NOTARIEELE
AKTEN EN NOG WAT. H
Irt het vorige nummer van de Raiffeisen-Bode werd
terloops opgemerkt, dat een onderhandsche akte bewijs
kracht heeft ook zonder registratie.
Door de formaliteit van registratie echter, zoo werd
nader betoogd, wordt de bewijskracht-tegen-derden ver
hoogd.
Dit sluit in, dat er ook een groep personen is ten op
zichte waarvan de bewijskracht geenerlei wijziging onder
gaat ondanks het registreeren. Deze laatste groep nu,
wordt gevormd door de onderteekenaars der akte en
met hen moet men gelijk stellen hun erfgenamen, die
opvolgen in de rechten van den overledene, juist zooals
die rechten ten opzichte van den laatste bestonden. Een
akte bewijst ten vóór- of nadeele van een erfgenaam
niet meer, maar ook niet minder, dan vóór of tegen den
erflater.
Reeds hieruit volgt, dat de beteekenis van de forma
liteit van registratie niet moet worden- overschat. Het
is dan ook een misverstand, indien men mocht meenen,
dat door registratie een onderhandsche akte zoo ongeveer
op één lijn komt te staan met een notarieele want er
is toch een openbaar ambtenaar aan te pas gekomen!
Het laatste is juist, maar, afgezien nog van het feit,
dat het niet een bevoegde ambtenaar is om authentieke
akten te maken, wanneer is die openbare ambtenaar
er aan te pas gekomen?
Dat gebeurde, nadat de onderhandsche akte reeds ge
heel was tot stand gekomen. Immers wat is de voor
naamste handeling bij het opmaken van een akte; waar
door wordt een stuk papier, waarop een reeks zinnen ge
schreven zijn, die een overeenkomst beoogen te regelen
tot een akte? Want een papier, waarop regelen zijn ge
schreven, die betrekking hebben op een overeenkomst
van koop en verkoop is zonder meer nog geen akte.
Een akte, een stuk, waarmee iets in rechte bewezen kan
worden, wordt het pas, doordat kooper en verkooper
daaronder hun naam hebben gezet.
Door onderteekening neemt men voor zijn rekening
al wat boven de handteekening staat, ook al heeft men
het niet eens gelezen.
Wanneer op dat stuk papier, waarvan hier sprake is
geschreven staat, dat ondergeteekenden verklaren te heb
ben gekocht en verkocht, gehuurd en verhuurd, ter leen
ontvangen of wat dan ook, dan worden die (bewijs-) ver
klaringen inderdaad pas afgelegd op het oogenblik van
en door de onderteekening.
Een akte bewijst dus in de eerste plaats, dat de ver
klaringen boven de handteekening door den onder
teekenaar werden afgelegd, maar bovendien wordt
deze ondersteld „de in de akte vervatte verklaringen
naar waarheid te hebben afgelegd". Die waar
heid omvat ook den datum van onderteekening.
Wanneer dus A. en B. op 15 Dec. 1929 een akte on
derteekenen, maar daarop den datum vermelden 15 Nov.,
dan kan A. tegen B. en B. tegen A. met de akte be
wijzen, dat 15 Nov. onderteekend werd. Dat een even-
tueele registratie ook op 15 Dec. plaats had, doet daaraan
niets toe of af.
Wij zagen in het bovenstaande wat het beteekent, wan
neer aan een akte bewijskracht wordt toegekend; en
tevens, dat het de onderteekening was, waardoor het be
schreven papier tot akte werd gepromoveerd. Met de
onderteekening staat en valt de bewijskracht. Wil men
In het artikel over Registratie in het vorig nummer is een
fout geslopen. In nr. 3, bijna aan het eind, staat: „en wanneer het
huiselijke papieren en dergelijke betreftDit moet zijn f 0.30.