22
DE RAIFFEISE N-B O D E.
Het beroepsgeheim van den bankier bestaat ongetwijfeld
indien hem door anderen dan den rechter vragen worden
gesteld. Op informatie van een schuldeischer van zijn cliënt,
op vragen van den fiscus behoeft hij niet te antwoorden.
Tegenover hem mag en moet hij zwijgen daar een fatsoenlijk
man geen geheimen verklapt. Maar deze plicht tot geheim
houding wordt door hem evenals voor ieder ander opge
heven, indien het een rechter is die hem vragen stelt.
Inzage van boeken door den fiscus.
Hier onderscheide men twee gevallenDe belasting
ambtenaar kan inzage der bankboeken verlangen teneinde zich
van den financieelen toestand van den cliënt op de hoogte te
stellen en hij kan dit vragen om de aangifte van den kassier
zelve te controleeren.
Het eerste is niet toelaatbaar. Art. 70 der Wet op de In
komstenbelasting verplicht hem, die wettelijk verplicht is
boek te houden vóór de vaststelling van den aanslag aan den
Voorzitter der Schattingscommissie, den Inspecteur of de
ambtenaren van den accountantsdienst, inzage zijner boeken
en bescheiden te geven. Art. 74 legt dezen plicht 11a de vast
stelling op een ieder, die tegen den aanslag reclameert. De
fiscus heeft ter beoordeeling van het inkomen van den cliënt
recht om diens boeken in te zien. Een rechtstreeksch dwang
middel is er niet, alleen wordt bij weigering de aanslag ge
handhaafd. Nooit mag één der genoemde ambtenaren van
den bankier inzage van diens boeken verlangen ter beoor
deeling der aangifte van den cliënt, ook niet om diens bank-
boek te controleeren of om na te gaan of een overgelegde
rekening-courant valsch is.
Maar langs een omweg kunnen de Inspecteur en zijn
trawanten dit doel bereiken. De bankier is immers verplicht
boeken te houden. Van hem kan ter vaststelling van zijn
aanslag of bij de behandeling van zijn reclame inzage dei-
boeken verlangd worden. Zoodoende krijgt de accountants
dienst de transacties met alle cliënten van den bankier voor
oogen. Practisch kan niemand den ambtenaar beletten daar
van aanteekening te maken en deze te benutten bij den aanslag
van iederen cliënt. De eenige, die inzage hunner boeken kun
nen weigeren, zijn zij die tot geheimhouding verplicht zijn,
dus advocaten, notarissen, enz. Voor notarissen heeft de
Hooge Raad zulks in 1917 uitgemaakt.
Een bankier had daar iets op bedachthij verklaarde zich
bereid zijn boeken over te leggen ter vaststelling van zijn
aanslag, maar verlangde eerst de hoofden van de rekeningen
over te plakken. Hij beweerde, dat het den ambtenaar hoofd
zakelijk er om te doen' was, gegevens te verzamelen omtrent
de cliënten, die in zijn boeken voorkwamen. Hiermede nam
de Raad van Beroep geen genoegen, daar het voor eene juiste
beoordeeling van het inkomen van den bankier niet voldoende
is inzage te nemen van de in die boeken vermelde transactie's
met de bijbehoorende cijfers, maar het ook noodig was de
hoofden der rekeningen te kennen. De Hooge Raad beves
tigde deze uitspraak op 21 December 1927.
Toch bestaat er hier 111.i. eene oplossing, waardoor de be
langen van den cliënt niet in het gedrang komen. De bankier
is wel verplicht om boek te houden, dus om de diverse trans
actie's, welke hij voor den cliënt verricht, aan te teekenen.
Maar dit sluit niet in, dat hij den naam en het adres van
iederen cliënt in zijn boeken moet vermelden. Niets belet hem
zijn opdrachtgevers met een cijfer of een schuilnaam aan te
duiden.
De namen der cliënten behooren dan niet tot de „boeken of
andere bescheiden, die tot staving der aangifte" van den
bankier of zijner nadere beweringen kunnen dienen.
Deze behoeft hij niet mede te deelen. Hij kan soms tot
publiceering van enkele namen verplicht worden, bijv. om de
afschrijving op dubieust debiteuren te motiveeren, maar alle
namen behoeft hij niet te openbaren. Hij zorge echter geen
afzonderlijke lijst van de juiste namen aan te leggen, daar
deze lijst anders een der „bescheiden" zijner administratie
wordt.
Aanwijzing van het safe-loket.
Behalve het hierboven vermelde beslag onder derden kan
een schuldeischer ook beslag leggen op de roerende goederen,
welke zijn debiteur bezit, met name op diens effecten en
andere geldswaardige papieren. Hieronder vallen de stukken,
welke de cliënt bewaart in de safe, welken hij van zijnen
bankier huurt. Maar hier doen zich allerlei practische be
zwaren voor. De wet heeft slechts gedacht aan beslag op
goederen van den debiteur, die hij in zijn huis bewaart of in
zijn pakhuis heeft opgeslagen. Daarom geeft de Wet den
deurwaarder, die met het beslag belast is, de bevoegdheid om
bewaarders aan te stellen. De deurwaarder moet vervolgens
een specificatie der beslagen goederen opmaken, bestaande in
een nauwkeurige beschrijving met opgave van het getal, het
gewicht en de maat der goederen. Het is duidelijk dat aan dit
voorschrift niet kan voldaan worden tenzij het safeloket ge
opend wordt.
Wel heeft de deurwaarder een „Sesam, open U" in de wet.
Indien n.1. de huisdeur gesloten of indien geweigerd wordt
kamer- of kastdeuren te openen, kan de deurwaarder deze
met behulp van den sterken arm laten openbreken. Maar bij
beslag op waarden in een safe stuit dit op bezwaren. Opening
van deuren betreft alleen de deuren van de woning of het
pakhuis van den debiteur. De kluis van den bankier valt hier
onder niet. Kan bedoelde wetsbepaling ook hierop toepassing
vinden? Nog een tweede bezwaar ontmoet de deurwaarder,
zelfs indien hij toegang krijgt tot het heiligdom van den
Mammon. Het staat hem vrij om den deur van het loket te
doen openbreken. Maar daartoe moet hij weten welk loket
aan den debiteur toebehoort. Is de bankier verplicht hem deze
aan te wijzen? Beide vragen kwamen te pas in de volgende
stichtelijke en leerrijke geschiedenis.
Zekere de Ridder was wegens personeele belasting aan den
Staat der Nederlanden 22.schuldig, maar betaalde dit
bedrag niet. De ontvanger zag geen kans deze vordering te
executeeren. Blijkbaar was de Ridder op kamers gaan wonen.
Maar nu ontdekte de ontvanger op een goeden dag dat de
Ridder een appeltje voor den dorst in veiligheid had gebracht
in de safe van de Spaarbank voor de stad Amsterdam, en hij
besloot een hap uit dien appel te nemen. Dus droeg hij den
deurwaarder op beslag te leggen op den inhoud van het safe
loket van de Ridder, maar dit stuitte op gebrek aan mede
werking van den debiteur en van de Spaarbank. Dus wendde
de ontvanger zich tot den President der Rechtbank, met het
verzoek de Spaarbank te veroordeelen om mede te deelen of
de Ridder bij haar een safeloket had, met aanwijzing van dat
loket en met verleening van alle medewerking bij het in-
beslagnemen van den inhoud daarvan.
De President had daar wel ooren naar. Hij meende dat,
waar de Wet nu eenmaal aan den Ontvanger het recht geeft
om de goederen van den debiteur in beslag te nemen en waar
dit recht illusoir zoude zijn indien de Bank niet verplicht was
mede te werken, de Spaarbank verplicht is de gevraagde mede-
deelingen te doen en de vereischte hulp te verleenen. De ge
vraagde veroordeeling om aan te wijzen en mede te werken
werd uitgesproken.
De Spaarkas verlangde een principieele uitspraak en ging
in hooger beroep, zulks met goed gevolg. Het Hof te Am
sterdam (16 November 1928, Wkbl. v. h. Recht 11953) er
kende volmondig dat het door artikel n77 B. W. gegeven
recht van een schuldeischer tot een doode letter kan gemaakt
worden indien de rechter den verhuurder der safe niet kan
dwingen het loket aan te wijzen. Maar er is aldus vervolgt
het Hof nu eenmaal geen positief wetsvoorschrift dat
Hoe kan hij dan onthouden welke cliënten met de cijfers of
schuilnamen, waarmede zij aangeduid worden, bedoeld worden?
(Red. Raiffeisen-Bode).