DE RAIFFEISEN-BODE. OVERGENOMEN. HET BANKGEHEIM. Voor de meeste bankiers is er geen twijfel: Zij achten zich onder alle omstandigheden verplicht en bevoegd geheim houding te bewaren omtrent de transacties, welke zij ten be hoeve van een cliënt verrichten. Inderdaad vereischt de ver trouwelijke verhouding tusschen bankier en cliënt dat de eerste zwijgt, indien het belang van zijn cliënt dit vordert. Hetzelfde geldt voor den dokter en den advocaat. Maar daar mede is niet gezegd dat de bankier evenals deze beiden een ambtsgeheim heeft, waarop hij tegenover den rechter en in andere omstandigheden beroep kan doen. Integendeel, de Rechtspraak denkt daarover heel anders. Een arrest van het Hof te Amsterdam, gepubliceerd in het Weekblad van het Recht No. 11953, brengt dit vraagstuk in het brandpunt der belangstelling. Het is daarom we] goed de zaak eens van alle kanten te bekijken. Deze vraag doet zich hoofdzakelijk in vier verschillende gevallen voor Vooreerst indien een schuldeischer van den cliënt beslag heeft gelegd op hetgeen de bankier aan den cliënt schuldig is. Vervolgens wanneer de bankier als getuige voor den rechter is gedagvaard en deze hem allerlei vragen stelt om trent transacties waartoe hij zijn bemiddeling verleend heeft. Ten derde wanneer de fiscus belangstelling toont voor den inhoud van de boeken van den bankier. Tenslotte als een schuldeischer van den cliënt beslag wil leggen op diens safe, en dit slechts mogelijk is indien de bankier aan den deurwaarder het safeloket aanwijst. Beslag onder den Bankier. Een schuldeischer kan in zekere, nauwkeurig geregelde gevallen beslag leggen op al hetgeen de bankier aan den cliënt schuldig is of van dezen onder zich heeft. Bedoeld zijn dus gelden in deposito, effecten in prolongatie of in beleening, een saldo uit rekening-courant enz. Dit beslag betreft dus niet de gelden of waarden, welke de cliënt bewaart in de safe welke de bankier te zijner beschikking stelt; deze be heert de bankier niet, maar hij geeft den cliënt slechts de gelegenheid een en ander zelf te beheeren in een safe, welke hem verhuurd wordt. Het beslag zelve is niet anders dan een verbod aan den bankier om gelden aan den cliënt te betalen of om hem waarden terug te geven. Dit beslag krijgt zijn waarde door een vonnis van den rechter, waarbij de cliënt tot betaling aan den beslaglegger veroordeeld wordt. Dit kan reeds geschied zijn voor er beslag gelegd wordt, het kan ook later gebeuren. Na dit vonnis wordt de bankier gedagvaard om tegenover den Rechter te ver klaren welke gelden of waarden hij aan den cliënt schuldig is. Weigert hij dit mede te deelen, dan wordt hij veroordeeld om de vordering van den beslaglegger te betalen, alsof hij zelf den schuldenaar zoude zijn. Dit geldt zeer algemeen. Er is geen sprake van dat de bankier met een beroep op zijn bank geheim zoude kunnen weigeren de verlangde verklaring af te leggen. Wel is het enkele malen geschied dat een bankier zulks weigerde in overleg' met zijn cliënt. Deze vond het dan blijkbaar minder erg de schuld door den bankier te laten voldoen dan derden op de hoogte te stellen van zijn finan- ciëele positie. Het ambtsgeheim van den Bankier als getuige. Was het voorafgaande niet twijfelachtig; over het recht van den Bankier om als getuige voor den Rechter te zwijgen, Overgenomen uit „de Naamlooze Vennootschap'' van 15 Juli 1929. wordt verschillend geoordeeld. Nemen wij een concreet voor beeld Iemand verricht financiëele transacties namens eenen derde of als compagnon in een vennootschap. Zij twisten over de afrekening en de derde verlangt den bankier over wien de transacties gegaan zijn, als getuige te hooren, maar de cliënt gelast den bankier te zwijgen. Een ander voorbeeld: De cliënt wordt door zijn echtgenoote of door den vertegen woordiger van een buitenechtelijk kind aangesproken tot levensonderhoudhij doet voorkomen, dat hij niets bezit, maar zijn tegenpartij wil het tegendeel aantoonen door den bankier als getuige een boekje te laten opendoen over 's mans transacties. Mag een Bankier nu zwijgen tegenover den Rechter, evenals een geestelijke, een advocaat en een dokter dat kunnen? Vooral in strafzaken komt de vraag of de bankier een ambtsgeheim heeft, ter sprake. Men denke slechts aan de vervolging wegens belastingontduiking (valsche aan gifte, het verstrekken van onjuiste gegevens enz.). De voor naamste getuige tegen den cliënt zal daarbij de bankier zijn over wien de transacties gingen. Artikel 1946 van het Burgerlijk Wetboek van Strafvor dering geven het recht om zich van het afleggen van getui genis te „verschoonen" aan al degenen, die uit hoofde van hun stand, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd. Deze artikelen erkennen slechts zeer in het algemeen het be staan van een plicht tot geheimhouding, maar zeggen niet wie die plicht heeft. Ook Artikel 272 Wetboek van Straf recht geeft geen aanwijzing. Dit artikel stelt slechts strafbaar dengene, die opzettelijk eenig geheim, hetwelk hij uit hoofde van zijn tegenwoordig'of vroeger ambt of beroep verplicht is te bewaren, bekend niaakt. Zoowel in burgerlijke als in strafzaken heeft de wet de vaststelling op wien de plicht tot geheimhouding rust, aan den rechter overgelaten. Er moet dus zijn een wettelijke verplichting. De Wet zelve legt dezen plicht op notarissen en medici, vroedvrouwen, en bepaalde groepen van ambtenaren. Daarnaast komen al de- denen die een stand, een beroep of betrekking bekleeden, die slechts behoorlijk kan worden uitgeoefend indien degenen, die zich tot hen wenden zeker weten dat hetgeen hun wordt medegedeeld, geheim zal blijven, b.v. biechtvaders, advocaten, accountants. Deze moeten immers adviezen geven omtrent zaken welke uiteraard niet voor mededeeling vatbaar zijn. Let wel: de vraag of het beroep als zoodanig de geheim houding medebrengt, niet of iedere concrete mededeeling als geheim bedoeld is. De advocaat kan zich derhalve ook ver schoonen ten aanzien van niet-vertrouwelijke mededeelingen van zijn cliënten, mits het mededeelingen zijn welke hem in zijn ambt als zoodanig zijn gegeven. Onder deze rubriek vallen niet de redacteur van een courant, aldus de Rechtbank te Haarlem, en een commissaris van politie, aldus de Recht bank te Rotterdam. De Rechtbank te 's-Gravenhage, 6 Juni 1922, Weekblad van het Recht 11173, ontkent het verschooningsrecht van bankiers en kassiers. Mijns inziens terecht. Ongetwijfeld komt het meermalen voor dat een cliënt aan een bankier een opdracht geeft omdat hij vertrouwt op diens absolute stil zwijgendheid, terwijl hij in geval van twijfel daaromtrent deze opdracht niet zoucïe geven. Zijnerzijds zal de bankier zich als regel ook tot zwijgen verplicht achten, vooral ten aanzien van vertrouwelijke mededeelingen. Maar dit is niet de vraag. Het eenige criterium is of het bankbedrijf als zoo danig behoorlijk kan uitgeoefend worden indien de Bankier door den Rechter gedwongen kan worden te spreken. En dat is ongetwijfeld het geval. Het feit dat hij af en toe na een derden beslag verklaring moet afleggen omtrent feiten, welke niet voor publicatie bestemd zijn, belet hem ook niet zijn betrekking te vervullen. Of hij incidenteel eens een vertrou welijke opdracht ontvangt, doet niet ter zake, evenmin als zulks bij andere beroepen het geval is.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1929 | | pagina 5