DE RAIFFEISEN-BODE. Op hypotheken, behalve crediethypotheken, kan alléén afgelost worden; afgeloste bedragen kunnen dus nooit weder opgenomen worden! Het overzicht, waarvan wij gebruik maakten, bevat natuur lijk niet alle banken. Er ontbreken verscheidene kleine bankjes. Veel gewicht leggen deze bij onze vergelijking echter niet in de schaal. Bovendien wordt het feit, dat deze niet worden medegerekend, goed gemaakt, waarschijnlijk zelfs meer dan goed gemaakt door het feit, dat wij bij het coöperatieve bank wezen alleen rekening houden met de Boerenleenbanken, aan gesloten bij Eindhoven en Utrecht, en dus niet met de „losse" Boerenleenbanken en andere coöperatieve Banken. Flet vergelijkingscijfer voor de niet-coöperatieve Banken is dus 1670 millioen. De spaargelden, credit-saldi in loopende rekening en reserve's (waarin wij opnemen de winst-saldi per 31 Dec. 1927, daar deze automatisch bij de reserve's gevoegd worden) bedragen per 31 Dec. 1927 bij de Boerenleenbanken, aange- sloten bij onze Centrale, in het geheel 300 millioen (afgerond tot op een millioen), bij de Boerenleenbanken, aangesloten bij Eindhoven, 124 millioen. Tezamen 424 millioen. De beteekenis der Boerenleenbanken staat dus tot de be- teekenis der commerciëele Banken als 424 staat 1670, dat is ongeveer als 1 staat tot 4. Telt men de middelen van Boeren leenbanken en commerciëele Banken samen, dan krijgt men 2094 millioen. De Boerenleenbanken hebben ruim 20 hiervan, de commerciëele Banken een kleine 80 Het is natuurlijk niet te ontkennen, dat de beteekenis der commerciëele Banken grooter is dan die der Boerenleen banken, maar aan den anderen kant maken deze cij fers toch wel duidelijk, dat de hierboven aangehaalde uitspraak over de onbeteekenendheid van het coöperatieve bankwezen in verge lijking met het niet-coöperatieve voor ons land geheel on juist is. Nu zal men ons wellicht tegenwerpen, dat een vergelijking van de Boerenleenbanken met de commerciëele Banken nog niet voldoende is om de plaats der Boerenleenbanken in het Nederlandsche bankwezen aan te gevenimmers tot dat bank wezen behooren ook de spaarbanken (de Rijkspostspaarbank en de particuliere spaarbanken). Deze tegenwerping is juist. We moeten dus ook rekening houden met de gelden, bij die spaarbanken belegd. Eind 1927 was het saldo-tegoed bij de particuliere Spaarbanken ruim 327 millioen, bij de Rijkspostspaarbank ruim 329 millioen. Tezamen een kleine 657 millioen. Dit maakt met de totaal cijfers van commerciëele Banken en Boerenleenbanken 2751 millioen. Flet cijfer der Boerenleenbanken is 424 millioen, dat is ongeveer 15F2 van het totaal. De plaats der Boerenleenbanken in het geheele Nederland- sche bankwezen is dus niet zoo heel klein. Zij nemen tusschen een zesde en een zevende gedeelte van de totale plaatsruimte in beslag. ergens voor noodig zijn. Maar dat bewijst dan toch wel, da de Rijkspostspaarbank on-economisch, misschien moeten wi zeggen zéér on-economisch, werkt. Onze Boerenleenbanken keerden over 1927 aan rente uil ongeveer 10.850.000.terwijl zij aan rente (inbegrepen provisie) kweekten ongeveer 13.800.000.Zij keerden] dus een kleine 80 van de gekweekte rente uit. Voor del Boerenleenbanken is die marge voldoende, ook ter vorminj van reserve's. EEN WET TEGEN DEN WOEKER. 1 Enkele sociaal-democratische Kamerleden hebben een wets voorstel ingediend, dat gericht is tegen den woeker. In de Memorie van Toelichting doen zij uitkomen, hoezeer de woeker in groote en kleine steden maar steeds voortgaat slachtoffers te maken. Rapporten, in verschillende steden (Amsterdam, Utrecht, Dordrecht, Leiden zie over het! Leidsche rapport de Raif feisen-Bode van Maart 1928) uit gebracht, toonen dit wel voldoende aan. Er worden werkelijk! ontstellende voorbeelden van allerlei woekerpractijken ge geven. Om nu het woekerbedrij f te muilbanden, worden de vol gende bepalingen voorgesteld. Zonder toelating van B. en W. zal niemand het beroep van geldschieter mogen uitoefenen. Onder „geldschieter" wordt verstaan iemand, die zijn beroep maakt van het uitleen van sommen van 500.of minder. De groote Banken vallen dus buiten deze wet. De coöp. Boerenleenbanken, aangesloten bij een der Centrale's, vallen er ook buiten, evenals notarissen uitdrukkelijk wordt bepaald, dat zij niet als geldschieters inl den zin dezer wet beschouwd worden. Aan de toelating als „geldschietbank" (een andere naam mag niet gekozen worden, tenzij met toestemming van B. en W„ zuks ten einde misleidende benamingen te voorkomen), zijn verschillende voorwaarden verbonden. Omtrent de geldleening zelf wordt in het wetsvoorstel be paald, dat niet meer dan 12 rente per jaar mag worden bedongen, dat geen kosten (behalve zegelkosten) in rekening mogen worden gebracht, dat geen vooruitbetaling van interest mag worden gevorderd, dat de geldschieter den geldleener geen bijkomende verplichtingen (zooals b.v. tot het nemen van een levensverzekering of van spaarbrieven) mag opleggen, en dat hij geen cessie van loon, salaris of andere inkomsten uit arbeid i mag aanvaarden. Deze bepalingen richten zich tegen de meest voorkomende misbruiken der woekeraars. Worden zij niet nageleefd, dan is de geldleening niet rechts geldig. Verder is bepaald, dat het geleende bedrag geheel moet wor den uitbetaald, desgéwenscht alleen verminderd met de zegel- kosten. De toelating als geldschietbank kan weder worden inge trokken. Op overtreding der verschillende bepalingen worden vrij strenge bepalingen gesteld. DE RIJKSPOSTSPAARBANK. Volgens de mededeelingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft de Rijkspostspaarbank over 1927 aan hare inleggers aan rente uitgekeerd een bedrag van 8.200.000.Daartegenover heeft zij in dat zelfde jaar aan rente gekweekt een bedrag van 16.900.000. De Rijkspostspaarbank heeft dus meer dan de helft dei- rente, die zij met de gelden harer inleggers heeft gemaakt, ingehouden. Wij nemen aan, dat de ruim 8'A millioen, die zij inhield, Dit wetsvoorstel schijnt ons wel nuttig. Het is ook goed samengesteld. Wij vragen ons alleen af, of een wet tegen mis standen als die, waartegen dit voorstel zich richt, wel veel vermag. De woeker tiert zooals de voorstellers zelf zeggen in het verborgene, en de woekeraars hebben hun slacht offers dikwijls moreel in hun macht. Maar het is toch goed, dat er iets gedaan wordt. Gelukkig, dat het platteland de wet niet noodig heeft 1Dit artikel is reeds eenigen tijd geleden geschreven, maar moest wegens plaatsgebrek blijven liggen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1929 | | pagina 2