s
DE RAIFFEISEN-BODE.
controlemiddel al kleven er inderdaad gebreken aan
nog niet geheel en al uitschakelen.
Voldoende is het o.i. als controlemiddel voor het
Bestuur, om na te gaan of het winstcijfer der Bank'
met ten gunste of ten ongunste beïnvloed is door foutieve
renteberekeningen.
Met het systeem van den heer Ennik komt men echten
inderdaad verder; het geeft een controlemiddel voor Be
stuur en kassier en de eventueel gemaakte fouten worl-
den gelocaliseerd.
De heer Ennik heeft in het Maartnummer 0.1. vol
doende duidelijk zijn stelsel uiteengezet. Wij bevelen
het artikel dringend ter bestudeering aan en kunnen
slechts het vertrouwen uitspiteken, dat bij de Banken
waar het mogelijk is, het systeem moge worden toe
gepast.
DE COÖPERATIEVE VEREENIGING ALS
KOOPMAN.
.Overgenomen uit ,,De Coöperatieve Gids" van
16 Maart 1929.)
„Elke coöperatieve vereeniging is koopman in den zin
van het Wetboek van Koophandel", aldus spreekt art. 2
van de Wet op de coöperatieve vereenigingen.
Wat is de beteekenis, wat zijn de practische gevolgen
dezer bepaling?
In,.c!e ®ers'e P^ats beteekent zij, dat elke coöperatie
verplicht is behoorlijk boek te houden, dat zij verplicht
is binnen zes maanden na afloop van elk boekjaar een
balans op te maken (dit volgt ook reeds uit art. 30 der
Coöperatie-Wet), en dat zij is gehouden de boeken, be
scheiden en balansen dertig jaren, en de ontvangen brie
ven en telegrammen en afschriften van de uitgaande
brieven en telegrammen tien jaren lang te bewaren.
Op het niet nakomen van deze verplichtingen is straf
gesteld, ten minste voor het geval, dat de coöperatie in
staat van faillissement is verklaard (de wetgever ver
onderstelde blijkbaar, dat alleen in dat geval de niet-
nakoming schadelijke en strafwaardige gevolgen kan
opleveren). Het Wetboek van Strafrecht stelt in art. 342
nr. 3 strafbaar den bestuurder of commissaris eener
coöperatie, indien het aan hem te wijten is, dat niet
behoorlijk boek is gehouden of dat de boeken en be
scheiden, die bewaard moesten worden, niet zijn be
waard. of niet in ongeschonden staat te voorschijn worden
gebracht. In art. 343 nr. 3 wordt het zelfde feit strafbaar
gesteld, indien het geschied is ter bedriegelijke verkorting
van de rechten der schuldeischers; de straf is dan aan
merkelijk zwaarder (ten hoogste zes jaar, in art. 342
ten hoogste een jaar). Het in art. 342 bedoelde misdrijf
heet: eenvoudige bankbreuk, het in art. 343 bedoelde
wordt bedriegelijke bankbreuk genoemd. Men houde wel
in het oog, dat zooals reeds gezegd de omschreven
feiten slechts strafbaar zijn, nadat de coöperatie failliet
is verklaard.
In de tweede plaats beteekent het koopman zijn der
coöperatie dat hare boeken, balansen en afschriften een
bijzondere bewijskracht bezitten, een bewijskracht, die
daaraan niet zou toekomen, wanneer zij geen koopman
was. Dit is zeer belangrijk. Een voorbeeld moge dit
duidelijk maken. Gesteld, dat een coöperatie een zeker
aantal aitikelen aan een lid heeft geleverd en wel op
crediet. Het lid blijft in gebreke te betalen. De coöperatie
dagvaardt hem. Voor den rechter beweert hij, dat de
artikelen, welke de coöperatie beweert aan hem geleverd
te hebben, inderdaad niet aan hem geleverd zijn. De
coöperatie zal nu moeten bewijzen, dat haar bewering
juist is. Indien zij nu geen koopman ware, zou zij dat
bewijs moeten leveren door de gewone bewijsmiddelen
en niet door haar eigen boeken. Zij zou dus b.v. getuigen
moeten oproepen, die konden verklaren, dat aan het
betrokken lid die en die artikelen geleverd waren. Zulke
getuigen zijn hoogstwaarschijnlijk niet te vinden. Bestond
de mogelijkheid van boekenbewijs dus niet, dan zou de
coöperatie haar proces verliezen, en dan zouden wanbe
talers steeds een goede kans maken. Het boekenbewijs
echter geeft redding. De rechter kan uit de boeken van
de coöperatie het bewijs putten, dat de beweerde leve
ringen aan het lid geschied zijn. Als de boeken behoorlijk
bijgehouden zijn, en als er geen aanwijzingen voor het
tegendeel zijn, zal hij dit in den regel ook wel doen (hij is
nooit gedwongen om het te doen, de Wet laat hem vrij).
Het is in verband met deze bewijskracht van het
hoogste belang om behoorlijk boek te houden.
Er zijn nog enkele andere bepalingen in het Wetboek
van Koophandel, die voor de coöperaties gelden, omdat
zij koopman zijn, maar deze zijn niet heel belangrijk,
zoodat wij haar met stilzwijgen voorbij zullen gaan.
Alleen zij nog gewezen op een bepaling in een andere
wet, die op kooplieden een speciale verplichting le<n
namelijk de Zegelwet. Volgens art. 18 lid 2 dezer Wet
zijn kooplieden verplicht aan de ambtenaren der registratie
mzage te verstrekken van de door hen aangehouden
boeken er. registers en van de aan zegelrecht onderworpen
akten en stukken, welke zij onder zich hebben.
Het is wel onnoodig te dezer plaatse te herinneren aan
de verplichtingen, die op de coöperatie rusten, omdat zij
als koopman ook onder de Handelsregister-Wet valt.
Deze verplichtingen zijn bekend genoeg, en zijn trouwens
een onderwerp, dat onder de verbruikscoöperatoren niet
bepaald populair is.
VRAAG EN ANTWOORD.
VRAAG.
Heeft men verhaal op een borg, die blijkt zijn bezit
op zijn kinderen te hebben overgeschreven?
ANTWOORD.
Het stellen van deze vraag is heel wat gemakkelijker
dan het geven van een antwoord erop. Toch zullen wij
trachten een antwoord te geven, waaraan men iets heeft,
hoewel wij vreezen, dat wij weinig houvast kunnen geven!
omdat in dezen zoo veel afhangt van de omstandigheden!
die natuurlijk in elk geval verschillend zijn.
De vrager bedoelt, naar wij meenen te mogen ver
onderstellen: hoe kan men nog verhaal nemen op de
onroerende goederen, die de borg aan zijn kinderen heeft
verkocht en op hun naam heeft doen overschrijven?
De wet heeft voor zulke gevallen een bepaalde rechts
vordering, namelijk een rechtsvordering tot nietigverkla
ring van den verkoop (en overschrijving). Heeft deze
rechtsvordering succes, dan wordt de verkoop door den
rechter nietig verklaard, en worden de goederen weder
beschouwd als eigendom van den borg.
Onder welke omstandigheden zal nu de verkoop door
een borg aan zijn kinderen nietig verklaard kunnen
worden?
Alt. 1377 Burgerlijk Wetboek stelt vier vereischten:
a. de verkoop moet onverplicht verricht zijn;
b. de schuldeischers van den borg moeten door den
verkoop benadeeld zijn;
c. de borg moet geweten hebben, dat deze bena
deeling het gevolg van den verkoop zou zijn;
d. ook de kinderen moeten dat geweten hebben.
Het vereischte sub a levert geen moeilijkheden op.
Natuurlijk is de verkoop aan de kinderen onverplicht.
Ook het vereischte sub b zal aan de toewijzing van de