DE R A I F F
regeling ter hand te nemen. De Bond besloot dit verzoek
door te zenden aan het Hoofdbestuur der H. M. v. L. en dit
bleek bereid aandacht aan dit onderwerp te schenken. Het
Hoofdbestuur heeft sindsdien in studie genomen de hierboven
genoemde wet van 30 Oct. 1917, eenige reglementen, die de
Zwitsersche banken voor de veebeleening hebben opgesteld,
en het verslag van een enquête over de resultaten der vee
beleening, welke enquête is gehouden door den Zwitserschen
Boerenbond in 1924. Vooral de gegevens dezer enquête zijn
leerrijk, daar ze ons een inzicht geven in de regeling in de
praktijk.
Wij ontleenen er het volgende aan:
Enquête over de resultaten der veebeleening in Zwitserland.
Het verkenen van krediet met vee als onderpand, komt in
Zwitserland reeds vele jaren voor, doch er zijn niet veel land
bouwinstellingen, die er zich mee bezig houden. Het aantal
der aanvragen is erg afhankelijk van den economischen toe
stand. Worden de omstandigheden wat gunstiger, dan daalt
het gebruik van dit krediet direct. Het procent der aan
vragen dat wordt ingewilligd, is stijgende en bedroeg in 1924
ongeveer 90 a 100 Meestal heeft de beleening slechts op
een deel van het vee (rundvee) betrekking en wordt het aldus
verkregen geld veelal, doch niet altijd, gebruikt om vee aan
te koopen. Bijna de helft van het aantal aanvragen wordt ge
daan op instigatie van den veehandelaar, ondanks de pogin
gen der Zwitsersche voorschriften om den invloed dezer vee
kooplieden uit te sluiten. De veehandelaren hebben echter
direct en ook wel eens indirect belang bij deze kredietver
schaffing aan den veehouder. Uit de enquête valt niet af te
leiden, dat de invloed van den veehandelaar samenhangt met
de economische omstandigheden van den veehouder.
Het vee wordt door een controleur getaxeerd, in den regel
wordt 50 a 70 der waarde als krediet gegeven. Vee, dat
niet volledig verzekerd is, wordt in den regel niet aanvaard.
Dit krediet is duur en ongeveer in de helft der gevallen wordt
meer dan 5 gevraagd. De kredieten beloopen gemiddeld
1200 tot 2200 francs.
De banken verlangen in den regel een aflossing van 10 a
30 zoodat in 5 a 10 jaren de schuld is afgelost. Deze eisch
vermindert het risico der banken zeer. Sommige eischen een
aflossing in 2 jaren, andere zijn weer minder streng. Slechts
zelden wordt deze krediet-vorm in een anderen vorm, b.v.
hypotheek, omgezet.
Slechts betrekkelijk zelden komt het voor, dat de waarde
van het onderpand daalt beneden het verleende krediet. Door
versterkte aflossing of door vergrooting van het aantal stuks
vee, dat als onderpand dient, dekken zich de kredietgevers
tegen deze risico's. De overeenkomst wordt echter opgeheven
als de veehouder zonder machtiging het verpande vee ver
koopt, of zich niet houdt aan de bepalingen omtrent verzeke
ring, enz. Zelfs in het crisisjaar 1922 is het betrekkelijk zelden
voorgekomen, dat de veehouder tot gedwongen verkoop moest
overgaan. De banken hebben ook dat jaar slechts weinig ver
liesposten geboekt. De controle op het vee is in 't algemeen
voldoende verzorgd door de plaatselijke banken.
Uit de enquête valt wel af te leiden, dat het krediet ver-
leenen op vee als onderpand in Zwitserland bestaansrecht
heeft om den kleinen boer aan geld te helpen om aankoopen
te doen, gestorven vee te vervangen, e.d. De kritiek op dit
I S E N-B O D E 37
systeem behelst dan ook meer een kritiek op de uitvoering.
In 't algemeen wordt de zekerheid voor den kredietgever on
voldoende geacht. Verder is deze kredietvorm bezwaarlijk
voor den boer, daar hij hem aan banden legt, doch deze na-
deelen zijn beter te dragen, aldus de samenstellers van het
verslag der enquête, dan de toestand, waarin de veehouder
verkeert, die afhankelijk wordt van den veehandelaar of van
een woekeraar. En tusschen deze twee moeilijkheden zal dik
wijls de keus zijn te doen.
Ter versterking van de zekerheid der banken wordt wel
voorgesteld de controle vanwege de overheid te doen plaats
hebben, doch de bewerkers der enquête achten dit verkeerd,
daar het dan nog duurder wordt. Een betere weg is, dat de
kredietverleening plaats heeft door plaatselijk goed bekende
en goed geoutilleerde banken en dat het vee van een metalen
oormerk wordt voorzien. De overheid zal dan moeten voor
schrijven, dat verkoop van dergelijk vee verboden is zonder
bewijs van den kredietgever en zonder gezondheidscertificaat.
Dit zou den verkoop zeer bemoeilijken, zonder dat hoogere
kosten voor controle door den kredietgever, dus hoogere
rente, noodig zou zijn. Er moeten wettelijke voorschriften
zijn, waarbij deze verkoopers strafbaar worden gesteld.
Voorts worden in het verslag eenige raadgevingen ten beste
gegeven. Zoo zou slechts bij uitzondering krediet op vee ver
leend moeten worden om grond te kunnen koopen. In ver
schillende gevallen zou hulp van landbouwkundige specialis
ten bij de taxatie nuttig kunnen zijn; vooral de plaatselijke
banken, inzonderheid de coöp. Raiffeisenbanken, zijn geschikt
om dezen vorm van kredietverleening ter hand te nemen.
Uit deze samenvatting van. het verslag over de in 1924 ge
houden enquête komt naar voren, en ook uit andere gegevens
blijkt dit, dat men in Zwitserland de wettelijke regeling van
het verleenen van krediet op vee wel nuttig vindt, ofschoon
men de zwakke punten er van niet ontkent. Men beschouwt
het daar algemeen als een noodzakelijk kwaad; ook de ban
ken die er zich mede belasten, zijn er geen enthousiaste voor
standers van. In een schrijven van het „Verband Schweiz.
Darlehenskassen, systeem Raiffeisen, te St. Gallen" (Centrale
Raiffeisenbank) van 27 April 1928 wordt medegedeeld, dat
van de 196 millioen francs door deze centrale uitgeleende
gelden, slechts ongeveer 1 is uitgeleend met vee als onder
pand. Dit wordt op zich zelf nog wel het respectabele bedrag
van de 196 millioen francs door deze centrale uitgeleende
deze 1,96 millioen zitten ook nog wel leeningen aan personen,
die desnoods wel borgen hadden kunnen krijgen. Deze
kredietvorm schijnt in Zwitserland dus slechts in beperkten
omvang noodig te zijn. Voorts is het opmerkelijk, dat on
danks de bedoeling der wetgeving toch in veel gevallen de
handelaar de hand heeft in het aanvragen van het krediet. De
handelaar spiegelt den veehouder voor, dat hij wel een koe
kan koopen, ook al heeft hij geen geld en dat dit koopen hem
voordeel zal brengen. De handelaar verkoopt dan z'n koe en
krijgt z'n geld, doch de veehouder heeft een schuld aangegaan
tegen een hooge rente en heeft zich in de vrije uitoefening
van z'n bedrijf eenigermate aan banden doen leggen. Om de
koopsom van een koe als krediet te kunnen opnemen moet hij
immers 2 van z'n koeien, als pand laten inschrijven en over
deze verliest hij dus het vrije beschikkingsrecht.
De kosten van een inschrijving der leening, elke leening