OFFICIËEL ORGAAN VAN DE
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BANK
TE UTRECHT.
REDACTIONEEL GEDEELTE.
UITBETALING VAN SPAARGELDEN
AAN DERDEN.
lo. 4
OCTOBER 1928
Veertiende Jaargang
DE RAIFFEISEN-BODE
Verschijnt den eersten van
iedere maand.
Abonnement fo.50 per jaar.
Losse nummers 10 Cent,
franco per post.
Redactie en Administratie
KR. NIEUWE GRACHT 19
UTRECHT.
Tel. Interc. No. 15867.
INHOUD: a. Redactioneel gedeelte: 1. Uitbe-
tling van spaargelden aan derden. 2. V erandering in
e credietformulieren. 3. Verschil tusschen coöperatie
n naamlooze vennootschap. 4- Bijzondeie wijze van
dministratie. 5. Geld- en Effectenmarkt. 6. Van
einde en ver. b. Advertentiën.
F.enigert tijd geleden is ons blad een uitgebreide dis-
ussie over bovenstaand onderwerp gevoerd. Het in niet
waarschijnlijk, dat de veelheid van ingezonden stukken
11 daarop gegeven antwoorden eenigszins verwanend
leeft gewerkt. Nu de gedachtenwisseling is geëindigd,
illen wij daarom nog eens zoo duidelijk en kort mogelijk
inze definitieve meening uiteenzetten.
Met „derden" bedoelen wij hier: personen, die niet zijn
e inleggers.
Art. 9 lid 2 van het Reglement, in de spaarbankboekjes
fgedrukt, zegt: „De spaarbank is gekweten door betaling
in handen van den aanbrenger van het boekje. Zij is niet
leerplicht een -onderzoek in te stellen naar de bevoegdheid
Tan den aanbrenger tot het in ontvangst nemen der terug
te geven bedragen."
Op grond van deze bepaling is uitbetaling aan derden,
die het boekje medebrengen, in het algemeen geoorloofd.
Zooals elke contractueele bepaling is echter ook deze
onderworpen aan het voorschrift, dat zij te goeder trouw
moet worden ten uitvoer gelegd. (Art. 1374 Burgerlijk
Wetboek). Dus de kassier betale niet aan den derde uit,
Lvanneer hij weet of vermoedt, dat deze niet namens den
inlegger komt, en het uit te betalen bedrag wellicht te
igen bate zal gebruiken: wanneer hij, m.a.w., weet of
zermoedt dat de zaak niet pluis is.
Voorbeelden hiervan:
a. de inlegger heeft den kassier gewaarschuwd, dat zijn
boekje is ontvreemd, of dat hij het heeft verloren;
degene, die met het boekje het geld komt halen, heeft
hoog loopende ruzie met den inlegger, hetgeen alge
meen bekend is;
degene, die met het boekje het geld komt halen, is
een landlooper, die al eens wegens diefstal is veroor
deeld, terwijl de inlegger een gezeten boer is.
Wij achten het in strijd met de goede trouw, wanneer
b
c.
de kassier in gevallen als deze aan den derde uitbetaalt.
Hij doe dat dus niet.
Indien een erfgenaam met het boekje van een over
ledene komt, en uitbetaling van het geheele saldo vraagt
(dus ook het aandeel van zijn mede-erfgenamen), kan de
uitbetaling worden toegestaan, doch al weer onder het
voorbehoud, dat de kassier niet weet of vermoedt, dat de
erfgenaam niet namens zijne mede-erven komt (omdat
hij b.v. hoogloopende ruzie met hen heeft). In dat geval
betale hij eiken erfgenaam alleen zijn aandeel uit; of hij
eische een volmacht, door de andere erfgenamen onder-
teekencl.
De kassier mag ook uitbetalen aan derden, die niet
„handelingsbekwaam" zijn. Dus als een minderjarige
komt met het boekje van zijn vader, of een vrouw met
het boekje van haar man, kan uitbetaling aan den minder
jarige of aan de vrouw geschieden. Steeds natuurlijk on
der hetzelfde voorbehoud, dat vooral bij minderjarigen
streng zal moeten worden toegepast.
Ter voorkoming van misverstand voegen wij hieraan
toe, dat geen uitbetaling aan handelings onbekwame per
sonen mag geschieden, als deze komen met hun eigen
boekje. Zij kunnen wel als lasthebber of gemachtigde van
een ander optreden, doch niet voor zich zelve handelen.
Voor zich zelf kunnen zij dus niet rechtsgeldig kwijting
geven. Uitbetaling moet dus geschieden aan hun wette-
lijken vertegenwoordiger of den gemachtigde van dezen
(als gemachtigde wordt de aanbrenger beschouwd, be
halve de handelingsonbekwame zelf natuurlijk).
Handelingsonbekwaam zijn: minderjarigen (voorzoover
geen handlichting bekomen hebbende), onder curateelc
gestelden, en gehuwde vrouwen. Hun wettelijke vertegen
woordigers zijn respectievelijk: de vader of voogd, de
curator, en de man.
Wij meenen, dat de hier uiteengezette zienswijze voldoet
zoowel aan de eischen van voorzichtigheid als aan de
eischen van coulance en vlotheid tegenover de inleggers.
De gevallen, waarin wij adviseeren niet tot uitbetaling
aan derden over te gaan, zullen uit den aard der zaak
zeer beperkt zijn. Bovendien is het dan ook in het belang
van den inlegger, dat uitbetaling geweigerd wordt.
Ten slotte deelen wij mede, dat de procedure omtrent
de uitbetaling aan een derde, waarvan wij melding hebben
1) wij zijn in dit opzicht, mede naar aanleiding van de gevoer
de discussie, afgeweken van ons oorspronkelijk standpunt. Dit
was, dat men nooit aan één erfgenaam, die niet door de anderen
gemachtigd was, het geheele saldo moest uitbetalen.