ii
DE RAIFFEISEN-BODE.
Er zijn enkele dingen, welke wij steeds gaarne in voor
komende gevallen willen vernemen, o.a.:
het overlijden van een debiteur, bijzonderheden van
door wien of wie een bedrijf zal worden voortgezet in
zulk een geval;
boedelscheiding;
brand;
omzetting var, bedrijf in naamlooze vennootschappen;
minder goed beheer van en onderhoud door een
debiteur;
verkoop;
verhuur aan derden, enz. enz.
Wij vestigen op een en ander nog. eens de aandacht
en rekenen vast op 'volle medewerking.
HET LEDENKAPITAAL BIJ COöP. ZUIVEL
FABRIEKEN.
In ons nummer van Juli j.1. heeft de Heer K. Frietema,
Beheerder der Coöp. Zuivelfabriek te Wirdum en Voor
zitter var het Bestuur der Coöp. Zuivelbank te Leeu
warden: de volgende bélangrijke vraag opgeworpen;
Kunnen de aandeelen in het ledenkapitaal bij een Coöp.
Zuivelfabriek dienen als waarborg voor een crediet in
loopende rekening bij een Coöp. Boerenleenbank?
Alvorens tot de beantwoording dezer vraag over te
gaan, betoogde de Heer Frietema, dat het doel van de
vorming van het ledenkapitaal tweeledig is: het sparen
voor de leden, en het verkrijgen van vast kapitaal (grond-
kapitaal) voor de fabriek.
Eigenlijk staat dit betoog buiten de vraag zelf, en wij
behoeven ons dan ook niet te mengen in den pennestrijd
tusschen den Heer Obbinlc en den Heer Frietema, waar
de eerste beweert, dat het doel van de vorming van
ledenkapitaal geenszins is, althans behoort te zijn, het
sparen vooi de leden, doch alleen het verkrijgen van een
vast kapitaal voor de fabriek. Wij willen alleen zeggen,
dat wil ons meer kunnen vereenigen met de meening van
den Heer Obbink, hoewel wij niet willen ontkennen, dat
wellicht bij sommige fabrieken ook inderdaad het doel
van sparen heeft bestaan.
Voor het overige zijn wij het geheel eens met het.
pleidooi van den Heer Frietema vóór vorming van leden
kapitaal.
Wat nu de vraag zelf betreft, waarom achten wij deze
belangrijk
In den vorm van ledenkapitaal worden zoo langzamer
hand belangrijke bedragen vastgelegd. Belangrijk reeds
nu, en vermoedelijk nog meer in de toekomst. Deze be
dragen zijn vastgelegd in den letterlijken zin van het
woord. Het lid eener zuivelfabriek, dat b.v. f iooo.
ledenkapitaal heeft, kan er niets mede doen. Eerst bij
het einde van het lidmaatschap krijgt hij het uitbetaald.
Het ledenkapitaal is dus, om een woord te gebruiken dat
tegenwoordig zoo dikwijls wordt gebruikt, niet liquide.
Dit is economisch een nadeel, wat zonder meer duidelijk
is. De bezitter (het lid) kan er niet mede werken. Het is
ermede alsof hij een stuk ongemunt goud in zijn kelder
heeft liggen. Het heeft waarde, maar om in het verkeer
te kunnen worden gebracht moet het eerst gemunt wor
den. Zoo moet ook het ledenkapitaal verhandelbaar wor
den gemaakt.
Een eenvoudig voorbeeld moge dit verduidelijken. Stel,
dat er is een Boerenleenbank met f 120.000 spaargeld.
Zij heeft dus f 120.000 beschikbaar voor het verleenen
van voorschotten en credieten. Nu is er in het zelfde dorp
een zuivelafbriek met f 100.000 ledenkapitaal. De leden
der zuivelafbriek, tegelijk leden der Bank, hebben te
samen f 200.000 crediet en voorschot noodig. De Boeren
leenbank kan hun slechts f 120.000 geven. Tenzij het
ledenkapitaal verhandelbaar wordt gemaakt in dier voege,
dat de Boerenleenbank op haar beurt het kan beleenen
(zooals b.v. obligatie's). Dan kunnen de leden daarop
80 0/0 crediet krijgen, want de Bank kan de benoodigde
f80.000.— verkrijgen door op hare beurt het ledenkapitaal
op de openbare geldmarkt (de Nederlandsche Bank ten
slotte) te beleenen. (De tusschenkomst der Centrale Bank
schakelen wij bij ons betoog eenvoüdigheidshalve uit).
Door het liquide maken van het ledenkapitaal worden
de credietmogelijkheden van de betrokken groep van
boeren dus uitgebreid.
Het belang der vraag, die de heer Frietema heeft
gesteld, is hiermede voldoende verduidelijkt. Dat hij de
vraag gesteld heeft, is op zich zelf reeds een verdienste.
Echter moeten wij terstond hieraan toevoegen, dat hij
de zaak o.i. slechts van één zijde beschouwt. Hij vraagt
zich enkel af, hoe de individueele veehouder aan geld
geholpen kan worden. Hij bekommert zich niet om de.
mogelijkheden der Boerenleenbanken om de gelden te
verschaffen, dus om de credietmogelijkheden van dert
landbouw in het algemeen.
Deze eenzijdigheid weerspiegelt zich in het bevestigend
antwoord, dat de Heer Frietema zich zelf geeft, en waar
mede hij blijkbaar bedoelt, dat de zuivelfabriek zich voor
hare leden borg zal stellen tegenover de Boerenleenbank,
tot het bedrag van ieders ledenkapitaal. Zoo worden de
veehouders wel geholpen, maar de Boerenleenbank, of
eigenlijk het landbouwcredietwezen in zijn geheel (want
de Locale Bank staat met het groote geheel in verband)
wordt niet geholpen. Dat zou niet erg zijn, als de hulp
bronnen van onze organisatie onuitputtelijk waren. Maar
dat zijn zij niet. Wij moeten er, vooral in tijden van neer
gaande conjunctuur op landbouwgebied, op bedacht zijn,
de beschikbare middelen en de liquiditeit zoo ruim mo
gelijk te maken.
De door den Heer Frietema gegeven oplossing van het
vraagstuk, hoe er iets met het ledenkapitaal gedaan kan
worden, kan ons dus slechts half bevredigen.
Intusschen geven wij toe, dat een slechts half bevredi
gende oplossing beter is dan in het geheel geen oplossing.
Dat er enkele bezwaren aan verbonden zijn (de Heeren
Obbink, Buis en de Boer hebben in het vorig nummer
hierop gewezen) doet daaraan niet af; deze bezwaren
kunnen mogelijk worden opgeheven of ontweken. Ook
is de opmerking juist, dat bij vele fabrieken het leden
kapitaal, althans het aandeel van elk lid daarin, niet de
moeite waard is. Maar er blijven toch verscheidene fabrie
ken, waarbij het wel de moeite waard is.