84 DE RAIFFEISEN-BODE. UIT ONZE BOERENLEENBANKEN. UITSLUITING VAN KASSIERS ALS AFGEVAARDIGDE. Het zou water naar de zee dragen zijn aan te toonen, dat de Coöp. Boerenleenbanken buitengewoon nuttige, ik zou haast willen zeggen, onmisbare instellingen zijn. Laten we er enkel op wijzen, dat: ie. geen enkele particuliere Bank aan groot- en klein- landbouwers tegen zoo'n matige rente, voorschotten verstrekt ze. neringdoenden nergens billijker een loopende re kening kunnen openen; 3e. spaarders wel moeilijk een even soliede instelling zullen kunnen vinden, waar ze hun gelden tegen hetzelfde voordeelig rendement beleggen kunnen. Dit een en ander ligt trouwens in den aard van de zaak, daar de B.l.b. geen winstbejag beoogen, doch cha ritatieve instellingen zijn. Dit vooropgesteld is het van zelf sprekend, dat al degenen, die bij een B.l.b. een bestuurs- of leidersfunctie bekleeden, de zware verantwoordelijkheid voelen om den groei en den bloei hunner Bank naar beste vermogen te bevorderen. Onder de organen, die voor de behartiging der be langen der B.l.b. zijn aangewezen, reken ik: a. Bestuur en R. v. T. van de C. B. met de Alge- meene Vergadering; b. Idem van de Locale Banken met de ledenverga dering; c. Het Ringbestuur met de Ringvergadering; d. De Kassier. Het bestek van mijn betoog breng, niet mee, over de taak en den werkkring van de colleges ac te spreken. Wel wenschte ik meer in 't bizonder de aandacht te vestigen op de positie, die de kassier bij de Locale Bahk inneemt. Niet ten onrechte schreef voor jaren, ik meen wijlen Hoofdinspecteur van den Hurk, in een zijner werkjes over het Boerenleenbankbedrijf, dat de kassier de ziel is van de beweging. Ik zal de laatste zijn om den ver dienstelijken arbeid van Besturen en Raden van Toe zicht te onderschatten, maar toch benader ik de werke lijkheid als ik zeg, dat hun werk hoofdzakelijk bestaat in het verleenen of eventueel weigeren van credieten (voorschotten) en de controle pp de gesties van den kassier. Alles wat daar op financieel en administratief gebied gedurende het heele jaar tusschen ligt, is het werk van den .kassier. Daarom moet deze van de boek houding van de Bank op de hoogte zijn als geen ander. Wijden de Besturen gemiddeld eens per maand de R. v. T. nog minder vaak hun speciale aandacht aan de Bankaangelegenheden, de kassier heeft er eiken dag contact mee. hetzij dat hij de cliëntèle bedient, hetzij dat hij zijn administratie bijhoudt. Voor dit laagste is natuurlijk noodig, dat hij iemand is van meer dan nor male kennis en ontwikkeling en dat hij, meer dan ande ren, statuten, reglementen, voorschriften en wat dies meer zij, in zijn hoofd heeft. De kassier is de man, die nagenoeg dagelijks in aan raking komt met leden en spaarders niet-leden. Daar door ontstaat tusschen hem en de klanten een sfeer van vertrouwen, vooral wanneer zoo'n kassier z'n betrekking al jaren waarneemt. Hij wordt ingewijd in de meer of minder gunstige financiëele omstandigheden, waarin zijn klant verkeert. Vooral in de laatste. Het kan dan pok niet uitblijven of de kassier - in 't algemeen gesproken; uitzonderingen bevestigen den regel zal meer voor de cliëntèle voelen dan wie daarmee niet in zoo'n nauw en geregeld contact staat. Hij zal 't zich dan ook tot plicht rekenen en het zal hem een voldoening zijn, de Bank zooveel mogelijk aan haar doel te doen beant woorden. Meer dan een ander wordt hem het intens mooie en nuttige van haar wezen en werken bewust en onwillekeurig zal hij zich gedrongen gevoelen uit al zijn kracht te ijveren om haar nuttigheidseffect te verhoogen. Uit bovenstaande volgt m.i. ontegenzeggelijk: ie. dat de kassier, uit den aard van zijn functie, in doorsnee minstens zoo goed op de hoogte is met de aangelegenheden, eischen en nooden der Bank als een Bestuurder of Toeziener; 2e. dat hij, door zijn dagelijkschen omgang met het beleggend, leenend of rekening-couranthoudend publiek niet minder liefde voor de Bank zal voe len dan genoemde beheerder. Conclusie: Het is mij een raadsel, dat er menschen gevonden wor den, die 't waarachtig belang der Bank meenen te dienen, met den kassier uit te sluiten van vergaderingen, waar de Belangen dier Bank behandeld worden. Natuurlijk zou ik onvoorwaardelijk een uitzondering willen maken voor die vergaderingen, waar eventueel het persoonlijk, vooral financieel belang van den kassier in 't geding kwam, waar b.v. diens salarieering een punt van bespre king zou uitmaken en waarbij, dat spreekt vanzelf, geen kassier aan de stemming zou mogen deelnemen. Het zal den aandachtigen lezer dan ook duidelijk zijn, dat ik met gemengde gevoelens gelezen heb, wat er sinds maanden in De Raiffeisenbode dienaangaande ten beste is gegeven. Tot dusver gevoelde ik echter nog geen behoefte daarop te reageeren, maar in het Maartnummer maakt de heer v. d. Berg uit Sliedrecht het m.i. toch wel wat al te bont. In de eerste plaats vind ik er iets misleidends in, wanneer hij de Ringafgevaardigden tracht af te houden van het kiezen van een kassier tot lid van het Ringbe stuur door ze te suggereeren, dat zoodoende misschien de weg gebaand werd, waarlangs de kassier gekozen zou worden tot Bestuurslid of Toeziener der Locale Bank. Maar Mhr. v. d. Berg, dat verbiedt loch nadrukkelijk art. 25 alinea 2 van de Statuten; voor zoover ik weet van alle B.l.b. En wijziging daarvan is wel niet te ver wachten. Men zal een rekenplichtig ambtenaar toch wel niet tot eigen rechter maken en hem bovendien stem geven bij het vaststellen van z'n salaris. Intusschen schijnt men dan ook in alle Ringen niet zoo huiverig te zijn. De Secretaris van het Ringbestuur Arnhem is een kassier. Ik weet dit, omdat het een speciale kennis van me is. Van h o o r en-z e g g e n heb ik, dat er in dat Bestuur nog meer kassiers moeten zitten. Ik heb 't verder niet kunnen constateeren, want hoewel ik, sinds de Ringen bestaan, nog maar één desbetreffende ver gadering gemist heb, is 't me uit het optreden dier heeren nooit gebleken. De belangen der Banken worden daar door iedereen objectief behandeld. Ten tweede wil de heer v. d. Berg de kassiers verre verwijderd houden van de Algemeene Vergadering en de Ringvergaderingen. Alleen als 't niet anders kan. b.v. bij verhindering van een Bestuurslid of Toeziener, zou men hem kunnen laten gaan als afgevaardigde, maar daii vooral met een „bindend mandaat." Maar, geachte heer, ziet U daar geen gevaar in? Is 't LT nooit overkomen, dat U, na een bepaald agenda punt thuis op uw eentje of in een plaatselijke Bestuurs vergadering van alle kanten bekeken te hebben, naar een vergadering ging vast besloten tegen te stemmen en dat daar de zaak zoodanig van een andere zijde belicht werd. dat U vóórstemmer werd? Over t' alge meen vind ik bindende mandaten niet aanbevelens waardig.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1928 | | pagina 4