DE R A I F F E I S E N-B O D E. 77 gelden, staande ten name van minderjarigen (geen hand lichting bekomen hebbende), onder curateele gestelden en vereenigingen. Wij willen die beschouwing meteen wel leveren. Volgens onze meening mag aan minderjarigen (tenzij handlichting bekomen hebbende, wat wij in den vervolge niet veronderstellen) en onder curateele gestelden niet worden uitbetaald. D.w.z. hun eigen spaargeld. Het moet worden betaald aan den vader, voogd of curator. Het spaargeld van anderen mag aan minderjarigen en onder curateele gestelden wèl worden uitbetaald, indien zij met het spaarboekje van den inlegger komen, en de kassier geen reden heeft te vermoeden dat zij met het geld er van door zullen gaan, of op oneerlijke wijze aan het boekje zijn gekomen. Dat lijkt vreemd op het eerste gezicht. Maar het is toch heel logisch. Waarom heeft de wet bepaald, dat min derjarigen handelingsonbekwaam zijn? Om hen als het ware tegen zich zelf te beschermen om te voorkomen, dat zij hun vermogen opmaken, op roekelooze wijze verbintenissen aangaan, enz. Daarom ligt het geheel in de bedoeling der wet, wan neer wij zeggen: een minderjarige mag zijn eigen spaar geld niet opnemendan kan hij immers dat geld opma ken en verkwisten, en het wordt zoodoende onttrokken aan de controle van den vader of voogd. Of het spaargeld van anderen aan een minderjarige (aanbrenger van het boekje) wordt uitbetaald, kan hem niet schaden. Indien door zijn onervarenheid schade ont staat, komt dit voor rekening van den inlegger, die zoo onverstandig is geweest hem het boekje toe te ver trouwen. De minderjarige kan lasthebber zijn; als hij den last niet op geldige wijze heeft aanvaard (dus zonder toe stemming van vader of voogd), kan dit aan den derde, met wien hij heeft, gehandeld (in dit geval de spaarbank) toch niet worden tegengeworpen (zie art. 1835 B. W.). Dus de kassier kan aan een minderjarige, die geld komt halen voor een ander, even goed uitbetalen als aan een meerderjarige. Dezelfde redeneering geldt voor onder curateele ge stelden. Nu nog uitbetaling aan vereenigingen. Stel, dat de vereeniging ,,Ons Belarig" een spaarboekje heeft; vol gens hare Statuten moeten alle bestuursleden namens de vereeniging teekenen. Nu komt op een goeden dag één der bestuursleden met het boekje bij den kassier en wil i 100.van het spaargeld terug hebben. Mag de kassier hem deze f 100.geven? Het antwoord op deze vraag is o.i. niet moeilijk. De kassier mag betalen aan den aanbrenger, tenzij hij reden heeft te vermoeden, dat er iets niet pluis is. Dus hij mag, onder die zelfde conditie, aan het bestuurslid betalen. Hij verbeelde zich echter niet, dat hij zoodoende direkt aan „Ons Belang" betaalt; door één bestuurslid kan de vereeniging niet worden vertegenwoordigd. Elij betaalt dus aan een gemachtigde van het Bestuur, die zich als zoodanig heeft kenbaar gemaakt door het bezit van het boekje. Wij hopen, dat de geachte inzender door ons antwoord is bevredigd, dat althans zijn „klimmende verbazing" haar richting heeft veranderd in een dalende. DE BOERENLEENBANK EN HET HUWELIJK. Naar aanleiding van het verzoek der redactie van de Raiffeisen-Bode om mededeeling of een paar formulieren meer niet teveel zouden hinderen, met het oog op de machtigingen door houders van spaarboekjes af te geven om aan derden uitbetalingen te kunnen doen, geef ik hieronder mijn opvatting van het geval Ik geloof dat, als behoefte wordt gevoeld van derge lijke formulieren gebruik te maken, dat er geen bezwaar is ze in te voeren. Als de behoefte, of beter de noodzaak er is om zekerheid te hebben dat uitbetalingen aan der den geen moeilijkheden opleveren, moeten de middelen daarvoor aangewend worden. Leveren die uitbetalingen echter wel moeilijkheden op? Zijn er gevallen bekend dat een bank om een derge lijke uitbetaling werd lastig gevallen en inderdaad ook schade leed? Het moge al juist zijn dat rechtens daarop misschien aanmerkingen zijn te maken, maar als de spaarboekjes de bepaling bevatten dat de bank gekweten is door be taling in handen van den aanbrenger van het boekje, en niet verplicht is een onderzoek in te stellen of deze aan brenger ook de werkelijke eigenaar is, en de eigenaar bezwaar maakt tegen die uitbetaling, moeten die bepa lingen, die als het ware een schriftelijke overeenkomst zijn met den eigenaar van het boekje, toch voldoende zijn. Onze bank werkt nu 25 jaar en heeft 2500 spaarbank boekjes en het is niet overdreven te zeggen dat zeker 20% der uitbetalingen aan een ander dan den eigenaar plaats hebben. Er zijn boerengezinnen waarvan 5 en meer leden een spaarboekje hebben en waarvan steeds dezelfde persoon komt om inlagen te doen en terugbetalingen te vragen op de diverse boekjes. En nooit is er eenige moeilijkheid gerezen. Ja toch, één keer, toen neven-erfgenamen het saldo van een boekje wilden terughalen, waarvan een weduwe het vruchtgebruik had, dus niet haar eigendom was, en waarvan toch het bedrag aan haar was uitbetaald. On danks rechterlijk advies hebben die neven-erfgenamen geen actie ingesteld. - En hoe moet het dan met minderjarigen? Het komt veel voor dat voor kinderen van één jaar en jonger soms belnagrijke bedragen op een spaarboekje worden inge legd. Het gebeurt dat van die boekjes 11a verloop van een of meer jaren bedragen moeten worden terugge vraagd, terwijl het kind-eigenaar nog niet schrijven kan en van de heele zaak niets weet, en dus ook geen machti ging geven kan. Worden hier geen leeuwen op den weg gezien die er niet zijn? Het invoeren der bedoelde formulieren lijkt mij veel minder bezwaarlijk dan de rompslomp en de last voor de administratie en de inleggers zelve. Kan niet veel beter het spaarreglement nog worden aangevuld met b.v. deze woorden „Eigenaars van boek jes welke alleen uitbetaling wenschen op hun eigen handteekening, moeten daarvan kennis geven op het kantoor" Of is ook dat nog niet voldoende? Dat uitbetaling aan geheel vreemden niet plaats moet hebben, spreekt van zelf. Maar in bijna alle gevallen komen op het kantoor alleen bekende gezichten, en voor het geval een onbe kende komt, is de kassier vanzelf wel zoo verstandig zich eerst te overtuigen of de zaak in orde is. Een algemeene machtiging zal in vele gevallen toch niet voldoende zijn, omdat uit verschillende gezinnen nu eens de vader, dan weder verschillende zoons of dochters komen of ook de vrouw. Broers onder elkander zouden ook een dergelijke machtiging behoeven en afgezien nog van de kosten, daar elke machtiging op een zegel van 30 cent moet, zal het teekenen, opbergen en telkens nazoeken bij een uitbetaling van die stukken een gewel dige last geven. Het lijkt mij in elk geval gewenscht, alvorens tot de invoering dier formulieren over te gaan, eerst in de Rin gen de zaak eens te bespreken, daar vermoedelijk tal van banken in het minst geen behoefte zullen hebben die dingen te gebruiken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1928 | | pagina 5