50 DE RAIFFEISEN-BODE. Inderdaad er bestond alle aanleiding toe dit 10-jarig bestaan feestelijk te herdenken. Het was een goede ge legenheid om op den afgeloopen weg terug te blikken, de ondervonden moeilijkheden te overdenken en nieuwe kracht te putten om onvermoeid verder te gaan tot het beoogde doel is bereikt ol althans verder is benaderd. Het is hier niet de plaats opnieuw na te gaan al het goede, dat in dit io-jarig tijdperk voor onze boeren en hunne organisaties werd verkregen. Toch zou nog oneindig meer zijn bereikt indien niet de tijden in velerlei opzicht zoo buitengewoon moeilijk en abnormaal waren geweest. Immers de oorlogsjaren en de niet minder moeilijke na-oorlogsche jaren, welke zoo rijk waren aan talrijke groote gebeurtenissen, zij hielden voortdurend de aan dacht der leiders en voormannen gespannen. Toen zou het mogelijk geweest zijn bij de zich steeds wisselende nooden en behoeften van ons. veelzijdig bedrijf, nog de aandacht te vestigen op zoovele zaken, die mede de aan dacht verdienen van de voormannen en de leiders. De materieele belangen van den landbouw nemen zoo dikwijls de geheele aandacht in beslag, dat er helaas maar al te dikwijls bijna geen tijd overblijft, om de meer ideëele belangen te behartigen op een wijze als men gaarne zou wenschen. En dat is geen wonder! De positie van den boer "in de Maatschappij is veelal niet roos kleurig. Zij steekt ongunstig at bij die van de vertegen woordigers van andere bedrijven, voornamelijk in de steden. De dagtaak van den boer begint reeds dan wanneer het uur der ontspanning voor den stedeling reeds eentge uren geleden heeft geslagen. Voorts is van gepaste ont spanning voor den boer in een groot gedeelte des jaars geen of slechts weinig sprake. Ook van de finantiëele uitkomsten van het landbouw bedrijf doet men het best niet al te veel te spreken. Wanneer een behoorlijke rente werd gerekend, van het in het bedrijf gestoken kapitaal en den arbeid van den landbouwer, berekend naar het loon van handwerks lieden in de stad, dan zou er van goede geldelijke uit komsten van het landbouwbedrijf niet veel sprake zijn. Intusschen, de fiscus weet dikwijls beter! In den goeden ouden tijd, welke tijd helaas reeds lang achter ons ligt, was het daarmede anders en beter gesteld. De wetgever was toen van oordeel dat de toestand van landbouw en veeteelt het heffen van sommige belastingen niet gedoogde en dat het voor de samenleving als zoo danig van belang was, dat er leefde en werkte op het' land een financieel krachtige boerenstand. De tijden zijn veel veranderd en inderdaad ook de bewoners van het platte land. En of er nu in de laatste jaren door hen, die invloed uitoefenden op den gang van 's lands zaken, niet wat al te veel gekeken is naar de belangen van de stedelingen, wij zullen goed doen het maar niet al te veel uit te pluizen. Het is genoegzaam bekend, dat een vergelijking niet ten gunste van het platteland en zijn bewoners zou uit vallen. Hooge landprijzen, hooge pachten, dure arbeidskrach ten, hoogere levenseischen van het personeel, zware be lastingen en aanzienlijke offers voor sociale doeleinden, stijgende hypothecaire lasten, belemmering van den uit voer, ziedaar een reeks van zaken, die de beslommeringen van den boer steeds grooter maken. En toch wenscht hij zijn lot: Hoe kleen voor geen Koningskroon te ruilen. Dat komt van het onvervreemdbaar gevoel van vrij heid dat hij heeft op zijn erf. Daar is hij koning. Daar worstelt hij met de natuur en met den bodem om steeds weer nieuwe vruchten te oogsten van zijn onverwoestbare arbeidskracht, die spot met de wijzers van de torenklok. Dat komt van de onverklaarbare groote liefde voor zijn werk, zijn grond, zijn vee, zijn bedrijf. Hij is boer in merg en nieren. En dat geeft hem telkens weer nieuwe kracht om voort te gaan en zijn kinderen aan te moedigen het bedrijf van vader mede ter hand te nemen. En dan moet het bedrijf mee geleid worden in de nieuwe banen, van landbouw, wetenschap, van organisatie, van gemeen- schappelijken aankoop van benoodigdheden en afzet van de producten. Dan dringt zich steeds weer naar voren de gemeen schappelijke werkzaamheid met andere beroepsgenooten. Want dit is het mooie in het boerenvak, dat alle boeren gelijkgezind zijn. Niemand ziet in den ander den con current, integendeel, nooit was de samenwerking zoo groot als thans. Zij kennen elkaar van haver tot gort, weten precies hoe zwaar ze wegen, ontmoeten elkaar in de talrijke'vergaderingen van den Bond, van verkoopver- eenigingen, boerenleenbanken, veehoudersvereemgingen, zuivelfabrieken, veilingen, enz. Het bedrijf is veel veranderd in de laatste -jaren. Vooral ook wanneer wij onze oogen richten naar elders. Dan vinden wij groote organisaties voor allerlei land bouwindustrieën, als aardappelmeelfabrieken, stroocarton- fabrieken, zaaizaadkweekerijen, zuivelfabrieken, verkoop- vereenigingen, zuivelverkoop-organisaties, naast tallooze Boerenleenbanken, en aankoopvereenigingen, veilingen, suikerfabrieken, enz. Ook in deze richting bewegen zich onze bedrijven. De boer heeft thans behalve zijn eigen volk en het personeel in eigen dienst ook, meer indirect, tal van andere personen, -dikwijls meer geschoolden, in zijn on- middellijken dienst. Wij bedoelen, zooals u reeds begrepen hebt, de bestuurders en hun secretarissen, den zaakvoer der met zijn personeel van de aankoopvereeniging, dein kassier van de boerenleenbank, den veilingmeester met zijn personeel, den- directeur van de zuivelfabriek met zijn personeel en zoovele anderen. Al deze functionarissen zijn voor onze bedrijven werk zaam en het is juist deze samenwerking die voor ons van zooveel waarde is. Zonder deze samenwerking zou het in het landbouwersbedrijt er in 't algemeen ongunstig uitzien. Deze samenwerking toch maakt het mogelijk dat het „allen voor één en één voor allen" ook op de onder- deelen van ons bedrijf kan worden toegepast en waar door de rentabiliteit van het bedrijf zooveel mogelijk wordt bevorderd en verhoogd. Hoe staan wij nu tegenover deze organisaties, hare bestuurderen, directeuren, zaakvoerders, bedrijfsleiders met hun personeel. Bij de meeste instellingen en organisaties van onzen Bond is- de toestand zóó, dat de verantwoordelijkheid voor een goeden gang van zaken berust bij de besturen dezer instellingen. Deze geven de algemeene leiding en dragen de ver antwoordelijkheid voor den goeden gang van zaken. Echter doen zij zich voorlichten, voor zooverre dit noodig is, zij bespreken de te volgen methode om de organisatie zooveel mogelijk aan de bedoeling te doen beantwoorden, kortom zij dragen de verantwoordelijkheid en geven de leiding. De uitvoering der werkzaamheden, en der genomen besluiten is evenwel opgedragen aan anderen, die hun! geheelen tijd, hun geheele werkkracht dikwijls, geven aanl de instelling, waaraan zij zijn verbonden. Dat zijn do bestuurderen, secretarissen, directeuren, zaakvoerders! kassiers, ambtenaren en werklieden, die zorgen voor dö dagelijksche uitvoering der werkzaamheden. Naar deii aard van het bedrijf waarin zij werkzaam zijn wordt van hen geëis-cht dat zij de belangen van de leden en vai.j

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1928 | | pagina 2