LIPS BRANDKASTEN- EN SLOTENFABRIEKEN D E RAI FFE I SE N-BODE. 47 Kassiers, houdt als r e g c I. dat ge niet uitbetaalt wanneer de spaarders hun boekjes niet medebrengen. NOOT DER REDACTIE. Ter verdediging van onze meening tegen de aanvallen van beide geachte inzenders, voor wier mzicht wij alles zins respect hebben, achten wij ons v erplicht het zware geschut in den strijd te brengen. Wij doen bij dezen een beroep op den oud-hoogleeraar Mr. W. L. P. A. Molen- graaft, een der meest gezaghebbende rechtsgeleerden. In het eerste deel van zijn Leidraad bij de beoefening van het Nederlandsche Handelsrecht vijfde druk be spreekt hij op blz. 282 en volgende de legitimatie-papie ren. Onder deze valt ook een spaarboekje. Molengraaf! schrijft„de schuldenaar (in de kwestie, die ons bezig houdt, de Bank Red. moet de voldoening weigeren, als hij weet of behoort te weten, dal de houder niet is de rechtmatige houder, bijvde oorspronkelijke schuld- eischer of diens rechtverknjger de rechthebbendej heeft hem gewaarschuwd, dat hij het legitimatie-middel heeil verloren, of dat dit in verkeerde handen is gekomen.'' Dus indien de kassier weet of behoort te weten, dat de aanbrenger niet of slechts gedeeltelijk rechthebbende is, betale hij niet of slechts voor zijn deel aan hem uit. Hoe hij dat weet, doet er niet toie; Molengraaff noemt als voorbeeld, dat de rechthebbende heeft gewaar schuwd; eigen wetenschap van den kassier staat natuur lijk geheel op dezelfde lijn. Waar dus zulk een gezaghebbend jurist deze meening huldigt, kan men o.i. niet het verwijt tot ons richten, dat onze raad: „betaal niet alles uit aan iemand, van wien gij weet, dat hij slechts gedeeltelijk rechtheb bende is", onjuist is. De opvatting van Molengraaf! geeft ons aanleiding dezen raad nog eens te herhalen! De Heer Obbink is het in theorie niet ermede eens. maar in de praktijk gedraagt hij zich er toch naar. Bewijst dit, dat hij voelt, dat aan een zonder meer uitbetalen aan één erfgenaam toch gevaren kleven, al weet hij die theoretisch niet te verklaren? Hij zegt o.m., dat art. 9 lid 2 van het Reglement deel uitmaakt van de overeenkomst tusschen spaarder en Bank, en dat geen wetboek iets hieraan kan veran deren. Dat is juist maar er is een wetsbepaling, waarop wij reeds wezen, die zegt, dat elke overeenkomst te goeder trouw moet worden ten uitvoer gelegd, H ierin ligt ons argument. Beide inzenders beschouwen het spaarboekje als toon de r p a p i e r. Dit is niet juist, gelijk ook is uitgemaakt door het Gerechtshof te Arnhem bij arresten van 11 Nov. 1914 en 15 Nov. 1922 (Weekblad van het Recht 9721 en 11013 Het spaarboekje is legitimatie-papier, en dat is heel wat anders. De onverwachte kascontroles prikkelen tot nauw gezetheid. Doet daarom de twee door de Centrale voo rgesch revene. ADVERTENTlEN DORDRECHT. Leverancier aan tal van Boerenleenbanken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 7