46 DE RAIFFE1SEN-B0DE. UIT ONZE BOERENLEENBANKEN. DE BOERENLEENBANKEN EN HET OVER LIJDEN. Geachte Redacteur! Met belangstelling volgde ik de ingezonden stukken over bovenstaand onderwerp en het daarop gevolgde antwoord van Uwe redactie. Ik kan me niet geheel bij dat antwoord neerleggen, en daar het onderwerp van zeer groot practisch nut is, vergunne U mij dit nader toe te lichten. Twee gevallen 1Bij den kassier der Boerenleenbank komt A. met het boekje van B. om terugbetaling. De kassier weet dat A. niet de eigenaar van het boekje is, en betaalt uit. 2. Bij den kassier komt een der erfgenamen van B.; hij (de kassier) weet, dat die erfgenaam in ieder geval medegerechtigd is in h'et boekje, kan zich daardoor gemakkelijk verklaren hoe hij het boekje in handen heeft, enbetaalt niet uit Maar geachte redactie, dat is toch absurd. Wilt U een voorafgaand onderzoek naar de erven en hunne medewerking tot uitbetaling, dan zal zeker en gewis in het eerste geval B. moeten medewerken, en dan is art. 9, al. 2, overbodig. Nu art. 9 het spaarboekje beschouwt en behandelt als toonderpapier, is er maar een oplossing: Volgens art. 9 wordt de inleg teruggegeven aan den aanbrenger toonder van het boekje, zoolang niet an- deren, die dit wenschen te beletten, den kassier hebben verzocht dit na te laten, in1 welk geval hij zich kan beroepen op art. 9 al. 3. Met dank voor de ingenomen plaatsruimte. Hoogachtend, J. H. VAN DE POLL, Voorz. Raad van Toezicht Boeren leenbank. Apeldoorn, 11 November 1927. Geachte Redactie, Het was te voorzien dat op Uw artikel over de uitbe taling der spaargelden meerdere kassiers zich gedrongen zouden gevoelen over het geval het hunne te zeggen. Uw antwoord op die verschillende meerlingen bevredigt mij niet geheel, waar l' zegt te betwijfelen of een' uitbetaling aan één der rechtverkrijgenden de bank wel dekt. Ik meen dat de bewuste bepaling in de spaar boekjes de bank in elk getal vrijwaart voor onaange- naaipheden. Het gaat n.1. niet alleen om het geval dal de eigenaar van een boekje overleden is. Ook bij het leven van dein eigenaar komt het veel voor dat een der huisgenooten met het spaarboekje bij de bank komt en daaroji inlegt, of daarvan geld opvraagt. Hier komen enkele gevallen voor van dames, die een spaarboekje hebben, en nooit zelf komen, maar steeds een dienstbode sturen. Bij verandering van dienstbode, een niet zeldzaam voorkomend geval verschijnt telkens een ander met het boekje, en zooals gezegd, bij huisgenooten komt hel ook heel veel voor, dat een ander dan de eigenaar geld opvraagt. I 'erzuimt niet bij de maandelijksche bestuurscontróle het aanwezige kasgeld te tellen en na te gaan of dit klopt met het bedrag, dat volgens de Dagboeken der Boerenleenbank en Spaarbank aanwezig moet zijn. In een dergelijk geval zou men zich steeds moeten overtuigen of de eigenaar zijn goedkeuring aan de han deling gaf. Het komt mij voor dat de bewuste bepaling in hejt Spaarboekje niet anders is te beschouwen als een schrif telijke overeenkomst, waarin geen wetboek meer eenige verandering kan brengen. Het boekje heeft daardoor het karakter gekregen van b.v. een bankbiljet, dat aan toonder betaalbaar is. Dit neemt niet weg dat - het verstandig is in geval v an twijfel de uitbetaling op te schorten, en in een geval van overlijden alle erven te laten teekenen. Bij 'onze bank zijn wij gewoon bij een sterfgeval alle erven achter in het boekje te laten teekenen, en dan aait hem of haar, aan wie het boekje is toegewezen, een nieuw boekje te geven. Men is echter lang niet altijd zeker of alle erfgenamen geteekend hebben, omdat men ze niet kent. Hel lijkt mij niet verstandig dat de kassier zelf m de nalatenschap zit te pluizen en uit te vissollen of ieder zijn deel krijgt. In tal van gevallen woirdt ook het boekje door den notaris afgeteekend en aan dezen betaald. Het komt mij voor dat bij overlijden de erfgenamen zelf maar zoo verstandig moeten zijn aan den kassier te vertellen dat zij niet wenschen dat aan een bepaald* persoon uitbetaling plaats vindt. Onze bank had het vorige jaar een geval dat aan een Weduwe het geheele tegoed van een boekje werd uitbetaald, ongeveer t 1200. welk boekje haar man, in 1920 overleden, had nagelaten. Er waren geen kinderen, en het boekje bevatte de nalatenschap van haar man, waarvan haar bij testament het vruchtge bruik was vermaakt, met eenige neven en nichten van den man op den achtergrond. De vrouw liet tot 1926 het kapitaal intact, en haalde alleen elk jaar de rente op. In bet midden van 11926 haalde zij plotseling het geheele kapitaal weg, en stierf einde 1926. Toen de neven en nichten kwamen 0111 het kapitaal bleek dit verdwenen te zijn, waarover zij- zoo ontstemd waren, dal zij een advocaat in den arm namen. Wij hoorden er echier later nie.ts meer van. Waren de erfgenamen zoo verstandig geweest en had den intijds meegedeeld dat de weduwe alleen het vrucht gebruik had, dan was natuurlijk het kapitaal niet uit betaald. Als de erfgenamen in dit geval rechtens iets hadden kunnen vorderen, zouden zij het zeker hebben gedaan. Mijn opvatting van de zaak is dan ook, zooveel mo gelijk te zorgen dat verwikkelingen niet voorkomen. welke echter als zij ontstaan, buiten de. bank om gaan maar zich niet ongerust te maken als de een of ander bezwaren koml maken tegen een uitbetaling aan een ander dan de eigenaar. Aalten. Nov. 1927. JUH. OBBINK.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 6