DE RAIFFEISE N-B ODE. 37 dacht kennis genomen van het stuk ,,De Boerenleenbank en het Overlijden" in het nummer dezer maand. Bijzonder trof mijn aandacht wat U schreef aangaande uitkeering of terugbetaling van spaargelden, staande ten name van iemand die is komen te overlijden. Voorwaar een ingewikkelde kwestie, die in de practijk zeker niet eenvoudiger zal zijn dan U voorstelt, en in elk voorko mend geval slechts is uit te zoeken, dunkt me, door een deskundige. En al zou de Kassier deskundige zijn, mist hij waarschijnlijk dikwijls de gegevens, die hij zou noodig hebben om vast te stellen, hoe de juiste verdeeling is. Maar ik meende, dat de Kassier te allen tijde en onder alle omstandigheden bevoegd, daarom nog niet verplicht, was verlangde uitbetalingen te doen aan den- gene, die hem het spaarbankboekje daartoe presenteert. Immers art. 9 al. 2 zegt: ,,De Spaarbank is gekweten door betaling in handen ,,van den aanbrenger van het Boekje. Zij is niet ver- oplicht een onderzoek in te stellen naar de bevoegd heid van den aanbrenger tot het in' ontvangstnemen ,,der terug te geven bedragen". Niettemin enz. Misschien vindt Ge gelegenheid in een volgend num mer der R'bode mij hierop even te antwoorden. Dan is er mogelijk tevens gelegenheid de vraag te beantwoorden: Is de Kassier (of wilt Ge de Spaarbank) bevoegd te voldoen aan het verzoek, hier onder vermeld? Een houder van een Spaarbankboekje komt te over lijden. Eenige dagen of weken daarna komt de weduwe (of iemand namens haar) en zegt: Mijn man is overle den. Wilt U nu dat Spaarbankboekje op mijn naam zetten? Uw dw., M. C. KEETLEMANS, Kassier Boerenleenbank. Hooggeachte Redacteur, Met belangstelling las ik Uw artikel in de „Raiffeisen- bode" van de maand October over ,,De Boerenleenbank en het Overlijden", temeer daar dergelijke raadgevingen en wenken onze Banken soms voor groote moeilijkheden kunnen bewaren. Over deze kwestie heb ik echter en misschien meer dere kassiers een andere opvatting gehad. Ik meende toch, dat men als Bank geen recht kon laten gelden om te weten te komen op welke wijze eene boedel van een houder van een spaarbankboekje na het overlijden vol gens testament of erfrecht werd geregeld en e.r kunnen toch gevallen voorkomen, dat de erfgenamen niet veel lust hebben om misschien voor een klein spaargeldsaldo mede te deelen, op welke wijze de erfenis zal worden verdeeld en wie daarvan het meeste zal profiteeren. Kan men zich nu niet alleen aan de bepaling houden welke in het reglement der Spaarbankboekjes is opgenomen, waar onder Art. 9 2e lid staat dat,,De spaarbank is gekweten door betaling in handen van den aanbrenger van het boekje. Zij is niet verplicht een onderzoek in te stellen naar de bevoegdheid van den aanbrenger tot het in ont vangst nemen der terug te geven bedragen". Wanneer men zich toch aan dit artikel houdt, voor komt dit toch veel ingewikkelde afrekeningen en even- tueele onaangenaamheden. Gaarne zou ik wenschen te weten of men dezen gang van zaken kan bewandelen of dat de Bank eventueel in moeilijkheden kan komen en opnieuw voor betaling kan worden aangesproken wanneer men zich aan dit artikel heeft gehouden en aan de weduwe of kinderen de volle som met rente op vertoon van het boekje uitkeert of soms overschrijft op personen, die volgens de aanbren ger hiervoor in aanmerking komen, zoo ja, waarvoor dient dan zulk een artikel en kan dit er niet beter uitge laten worden om misverstand te voorkomen. Hopende dat U mij hierover in het eerstvolgend num mer zult willen antwoorden, waarvoor ik U bij voorbaat dankzeg, Met de meeste Hoogachting, T. K. Geachte Redactie, In Uw artikel over ,,De Boerenleenbank en het Over lijden" wordt het geval gesteld, dat iemand, die vrouw en kinderen heeft, overleden is en dat dan de vrouw het saldo van het spaarboekje, staande op naam van den man, opvraagt. Volgens U mag dan het geheele bedrag niet aan haar worden uitbetaald, want er zou kans be staan, dat later de Bank gedwongen werd om aan de kinderen hun portie nog eens uit te betalen. Is dat juist? In het Reglement, dat in onze Spaarboek jes is opgenomen, staat in art. 9: ,,De Spaarbank is ge kweten door betaling in handen van den aanbrenger van het boekje. Zij is niet verplicht een onderzoek in te stel len naar de bevoegdheid van den aanbrenger tot het in ontvangst nemen der terug te geven bedragen." Als dus de weduwe met het boekje komt en het saldo opvraagt, is toch zeker bovenstaand artikel van kracht. Is Uw opvatting juist, dat de Bank gedwongen kan worden om aan de erfgenomen de schade te vergoeden, dan heeft bovenstaande bepaling in hét Spaarreglement geen zin. Verder veroorloof ik mij de vraag: Is het wel noodig, dat de Bank voor een juiste verdeeling der spaargelden onder de erfgenamen zorgt? Zou dan de Bank ook niet moeten zorgen, als er door een lid effecten bij haar gedeponeerd zijn, dat ieder erfgenaam het juiste deel ervan krijgt?! Het kan dus, dunkt me, geen verplichting zijn dat de kassier de spaargelden van een overledene overeenkom stig het testament of volgens de wet moet verdeelen. Dat een Bank medehelpt, dat de erfgenamen niet gedupeerd worden, ligt voor de hand. Daarom wordt dan ook bij onze Bank, als de weduwe of een ander erfgenaam de spaargelden van een overledene opvraagt, de inlevering geëischt van een door alle erfgenamen onderteekend schrijven, luidend: Aan den Kassier van de Coöp. Boeren leenbank te Langezwaag. Ondergeteekenden verzoeken u om de spaargel den ten name van Spaarboekje NoSerie Noten bedrage van met loopende rente uit te betalen aan (over te schrijven op naam van) Beantwoording van mijn opmerkingen in de Raiffei- sen-Bode zie ik met belangstelling tegemoet. Hoogachtend, Langezwaag, 17 Oct. '27. J. M. NATZIJL. Ridderkerk, 20 October 1927. Aan de Redactie van „de Raiffeisen-Bode", te Utrecht. Mijne Heeren, Naar aanleiding van Uw artikel „De Boerenleenbanken en het Overlijden" in de R.-B. van deze maand, neem ik beleefd de vrijheid mij met onderstaande vragen tot U te wenden, vertrouwende daarop Uw antwoord wel te mogen ontvangen. 1. Wordt, wat door U gezegd is over de uitbetaling van het saldo van een spaarbankboekje van een overleden inlegger, niet opgeheven door de in de boekjes afge drukte bepaling, art. 9 IIn.1. „De Spaarbank is gekweten door betaling in handen „van den aanbrenger van het boekje. Zij is niet ver plicht een onderzoek in te stellen naar de bevoegd-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 5